In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een verzoek van appellante, een overheidswerkgever, om herziening van de WW-uitkering van belanghebbende, die eerder was goedgekeurd door het Uwv. Appellante stelde dat het Uwv ten onrechte het verzoek om herziening had afgewezen zonder nader onderzoek te doen naar de werkelijke uren die belanghebbende als zelfstandige werkte. Belanghebbende was sinds 22 augustus 2011 in dienst van appellante als senior docent en had daarnaast een zelfstandige onderneming. Appellante betoogde dat het aantal vrijgestelde uren dat belanghebbende had opgegeven niet klopte en dat dit niet in overeenstemming was met zijn fulltime dienstverband. De Raad oordeelde dat appellante voldoende feiten en omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven tot nader onderzoek door het Uwv. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het Uwv, en droeg het Uwv op om binnen acht weken een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.500,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van herzieningsverzoeken in het kader van de Werkloosheidswet.