In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 1990 een WAO-uitkering ontving, had in 2007 een besluit ontvangen van het Uwv waarin zijn uitkering per 28 september 2007 werd beëindigd vanwege een arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Appellant heeft herhaaldelijk geprobeerd om terug te komen op dit besluit, maar het Uwv heeft telkens geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding was om het eerdere medisch oordeel te herzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende nieuwe medische gegevens had overgelegd die zijn standpunt onderbouwden. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geweigerd om de WAO-uitkering opnieuw toe te kennen op basis van de Amber-bepalingen, omdat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld die voortkwamen uit dezelfde oorzaak als de eerdere arbeidsongeschiktheid. De uitspraak bevestigt dat appellant geen recht heeft op een WAO-uitkering na 28 september 2007 en dat hij geen proceskostenvergoeding ontvangt.