ECLI:NL:CRVB:2024:517
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht een loonsanctie heeft opgelegd aan appellante, een stichting waar betrokkene als thuisbegeleider werkzaam was. Betrokkene meldde zich ziek op 7 januari 2019 en vroeg op 14 oktober 2020 een uitkering aan op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv verlengde het tijdvak waarin betrokkene recht had op loon tijdens ziekte met 52 weken, omdat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde de loonsanctie. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante niet voldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De Raad benadrukte dat het aan het Uwv is om aannemelijk te maken dat er onvoldoende inspanningen zijn geleverd. Appellante had niet voldaan aan de verplichting om een overzicht van alle functies binnen de organisatie te verstrekken, waardoor het voor het Uwv niet mogelijk was om te beoordelen of er re-integratiekansen zijn gemist. Daarnaast werd vastgesteld dat het tweede spoor niet tijdig was opgestart, wat ook een tekortkoming vormde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en handhaafde de loonsanctie.