ECLI:NL:CRVB:2024:517

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
22/2467 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht een loonsanctie heeft opgelegd aan appellante, een stichting waar betrokkene als thuisbegeleider werkzaam was. Betrokkene meldde zich ziek op 7 januari 2019 en vroeg op 14 oktober 2020 een uitkering aan op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv verlengde het tijdvak waarin betrokkene recht had op loon tijdens ziekte met 52 weken, omdat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde de loonsanctie. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante niet voldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De Raad benadrukte dat het aan het Uwv is om aannemelijk te maken dat er onvoldoende inspanningen zijn geleverd. Appellante had niet voldaan aan de verplichting om een overzicht van alle functies binnen de organisatie te verstrekken, waardoor het voor het Uwv niet mogelijk was om te beoordelen of er re-integratiekansen zijn gemist. Daarnaast werd vastgesteld dat het tweede spoor niet tijdig was opgestart, wat ook een tekortkoming vormde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en handhaafde de loonsanctie.

Uitspraak

22/2467 WIA
Datum uitspraak: 3 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 juni 2022, 21/4653 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam stichting] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 31 december 2020 heeft het Uwv het tijdvak waarin betrokkene tegenover appellante recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken tot 3 januari 2022 (loonsanctie). Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv is met een besluit van 30 juli 2021 (bestreden besluit) bij deze loonsanctie gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft M. Slot hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 november 2023. Voor appellante is M.D.C. van der Hulst-van Putten verschenen, bijgestaan door Slot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht aan appellante een loonsanctie heeft opgelegd. Volgens appellante is dat niet het geval omdat zij – anders dan het Uwv heeft aangenomen – wel voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv aan appellante terecht een loonsanctie heeft opgelegd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van
belang.
1.1.
[betrokkene] (betrokkene) was werkzaam bij [naam stichting] (appellante) als thuisbegeleider voor 18 uur per week. Op 7 januari 2019 heeft zij zich ziekgemeld. Betrokkene heeft op 14 oktober 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Een arbeidsdeskundige heeft op 30 december 2020 het re-integratieverslag beoordeeld. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest en er geen deugdelijke grond is voor dit verzuim. Bij besluit van 31 december 2020 heeft het Uwv appellante een loonsanctie opgelegd voor de duur van 52 weken.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt en het bezwaar in het besluit van 30 juli 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat sprake is van een besluit met een voor appellante belastend karakter. Daarom is het aan het Uwv om aannemelijk te maken dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De re-integratie-inspanningen hebben hier niet tot een bevredigend resultaat geleid omdat geen sprake was van werkhervatting door betrokkene. In dat geval moet het Uwv beoordelen wat door betrokkene en appellante daadwerkelijk aan re-integratie-inspanningen is ondernomen. Het Uwv heeft hierbij gebruik gemaakt van de Werkwijzer poortwachter (Werkwijzer). De Werkwijzer heeft niet de status van een beleidsregel, maar is een interne werkinstructie. Het Uwv heeft over het eerste spoor terecht overwogen dat er geen inzicht is gegeven in de mogelijk passende functies voor betrokkene bij appellante zelf. Over het tweede spoor heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat dit niet tijdig is opgestart. Omdat een zoekprofiel en een persoonsprofiel ontbreken is niet te toetsen of appellante betrokkene via de kortste weg naar een passende functie heeft begeleid. Het Uwv heeft volgens de rechtbank verder toereikend gemotiveerd dat COVID-19 in dit geval niet als deugdelijke grond gezien kan worden voor het verrichten van onvoldoende reintegratie-inspanningen.
De standpunten van partijen
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Over de door het Uwv gestelde tekortkoming in het eerste spoor (het ontbreken van een overzicht van alle voorkomende functies binnen de organisatie van appellante), heeft appellante aangevoerd dat die verplichting niet in de Wet WIA of de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) staat. In de Beleidsregels staat dat bij het ontbreken van formatieruimte er geen reële mogelijkheid in het eerste spoor is. Appellante mocht daarom volstaan met een overzicht van openstaande vacatures. Uit het rapport van ADXpert blijkt dat het merendeel van de openstaande functies bij appellante zorgfuncties zijn zoals betrokkene die voor uitval verrichtte. Daarvoor is betrokkene ongeschikt. De resterende functies zijn kantoorfuncties en hebben een te hoog opleidingsniveau. Appellante bestrijdt ook dat spoor 2 te laat is ingezet en dit spoor niet adequaat zou zijn uitgevoerd omdat door het ontbreken van een persoons- en beredeneerd zoekprofiel onvoldoende getoetst kan worden of betrokkene via de kortste weg naar een passende functie in het tweede spoor is begeleid. Hetgeen in de Werkwijzer is voorgeschreven heeft geen grondslag in de Wet WIA of de Beleidsregels. Ook werden de reintegratie activiteiten in spoor 2 volgens appellante bemoeilijkt door de omstandigheden tijdens COVID-19.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de aan appellante opgelegde loonsanctie in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn (ook) te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.2.
In de Beleidsregels heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de reintegratieinspanningen die zijn verricht. Dit beoordelingskader is niet in strijd met de artikelen 65 en 25, negende lid, van de Wet WIA. [1] Daarnaast is de Werkwijzer Poortwachter van belang. In de Werkwijzer (versie december 2018) is vermeld dat deze primair een interne functie heeft en dat door plaatsing op de website van Uwv tevens is beoogd aan werkgevers en werknemers een richtlijn te geven voor de aanpak van re-integratie en hen meer voorspelbaarheid te bieden op de uitkomsten van de toetsing door het Uwv. Gelet hierop kan aan de Werkwijzer een zekere externe werking niet worden ontzegd. Aangezien de Werkwijzer immers blijk geeft van een vaste gedragslijn van het Uwv, kunnen werkgevers zich er uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelijkheid op beroepen. Waar het Uwv met de Werkwijzer een eigen invulling geeft aan de reintegratieverplichtingen die ingevolge artikel 25 van de Wet WIA op een werkgever rust, bindt die invulling de bestuursrechter echter niet bij de beantwoording van de vraag of een werkgever in redelijkheid tot zijn reintegratieinspanningen heeft kunnen komen en zo nee, of daar een deugdelijke grond voor bestaat.
De beoordeling van de Re-integratie-inspanningen van appellante
4.3.
Niet in geschil is dat betrokkene ten tijde van de beoordeling van de reintegratieinspanningen niet in arbeid heeft hervat. Het Uwv heeft daarmee terecht aangenomen dat geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. Dit brengt mee dat het Uwv kon toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de reintegratie-inspanningen van appellante.
Eerste spoor
4.4.
Het Uwv heeft terecht het standpunt ingenomen dat appellante de mogelijkheden voor reintegratie binnen het eerste spoor onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. In paragraaf 4.2.3 van de Werkwijzer staat (kort gezegd) dat in het eerste spoor een inventarisatie moet worden gemaakt van alle binnen de organisatie voorkomende functies op en onder het (opleidings)niveau van de werknemer. Het Uwv heeft – na kennisneming van het reintegratieverslag – aan appellante verzocht om een overzicht van alle kantoorfuncties met daarbij de opleidingseisen en de belastbaarheid, met name voor wat betreft de aspecten concentratie en deadlines waarop de werkneemster beperkt werd geacht. Door geen overzicht te verstrekken van alle kantoorfuncties, maar dit overzicht te beperken tot de op dat moment openstaande vacatures, heeft appellante niet aan dat verzoek voldaan. Daarmee is voor het Uwv niet inzichtelijk of toetsbaar welke functies binnen het eerste spoor passend zijn of mogelijk passend gemaakt kunnen worden en of daarbij door appellante re-integratiekansen zijn gemist. Naar vaste rechtspraak maakt het inzichtelijk maken van de inspanningen die zijn verricht, deel uit van de re-integratie-activiteiten die van een werkgever worden verwacht. [2] Daar komt bij dat ter zitting is gebleken dat er binnen de organisatie van appellante nog andere – mogelijk passende – functies bestaan, die niet waren opgenomen in het door appellante verstrekte overzicht.
Tweede spoor
4.5.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het tweede spoortraject niet tijdig is gestart. Paragraaf 4.3.1 van de Werkwijzer noemt als uitgangspunt dat een tweede spoortraject uiterlijk binnen zes weken na de Eerstejaarsevaluatie (in de 52e verzuimweek) wordt gestart. In het geval van de werkneemster zijn de re-integratie-activiteiten in het tweede spoor ongeveer vijfeneenhalve maand na de vaststelling in de eerstejaarsevaluatie van 29 november 2019, dat de mogelijkheden in het tweede spoor onderzocht moesten worden, aanvangen. Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat appellante hiermee onvoldoende voortvarend – en daarmee niet tijdig – een aanvang heeft gemaakt met het tweede spoortraject. In hetgeen appellante daarover heeft aangevoerd ziet de Raad geen deugdelijke grond gelegen voor deze tekortkoming. Bij een meer voortvarende handelwijze hadden de reintegratie-activiteiten in het tweede spoor ruim vóór aanvang van de maatschappelijke beperkingen wegens COVID-19 een aanvang kunnen nemen. Daarnaast is niet gebleken dat het re-integratietraject in het tweede spoor door de maatregelen rond COVID-19 daadwerkelijk vertraging heeft opgelopen. Uit het opgestelde trajectplan tweede spoor van mei 2020 blijkt dat de dienstverlening door ADXpert is aangepast en zo normaal mogelijk wordt gecontinueerd.
4.6.
De in 4.4 en 4.5 besproken tekortkomingen in het eerste en tweede spoor kunnen het standpunt van het Uwv, dat appellante zonder deugdelijke grond onvoldoende reintegratieinspanningen heeft verricht, dragen. In het midden kan daarom blijven of de reintegratie-inspanningen in het tweede spoor, behalve als niet-tijdig, tevens als nietadequaat kunnen worden beoordeeld.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit van het Uwv om aan appellante een loonsanctie op te leggen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en W.R. van der Velde en
W.A. Timmer als leden, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) O.N. Haafkes

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA
Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond […] onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek […], opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie inspanningen kan herstellen. De verlenging bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
Artikel 65 van de Wet WIA
De aanvraag voor een uitkering op grond van deze wet gaat vergezeld van een reintegratieverslag als bedoeld in artikel 25, derde lid. […] Het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde […] in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reintegratieinspanningen, die zijn verricht.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 28 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK1570.
2.Zie de uitspraak van 2 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1465.