Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
3 september 2020 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de exwerkneemster in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stond tot appellante, zodat zij van 27 december 2017 tot 1 januari 2019 verzekerd was voor de werknemersverzekeringen.
16 augustus 2021 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het besluit van 7 januari 2021 gehandhaafd. Het Uwv heeft hierbij verwezen naar het bestreden besluit 1.
ex-werkneemster van heeft afgezien, komt uitsluitend omdat de werkzaamheden bij de opdrachtgever zelf werden verricht. Verder heeft appellante aangevoerd dat geen sprake is geweest van productieve arbeid, omdat het werkzaamheden betrof die werden uitgevoerd in een werkervaringsplek. Daarnaast heeft appellante herhaald dat van een gezagsverhouding tussen appellante en de ex-werkneemster geen sprake was, met name omdat de opdrachtgever een werkcoach had aangesteld voor de begeleiding van de ex-werkneemster. Tot slot heeft appellante herhaald dat sprake was van een bijzondere constructie en niet van een reguliere arbeidsovereenkomst en dat in dit geval sprake is geweest van een tweepartijenrelatie, namelijk tussen de opdrachtgever en de ex-werkneemster.
Het oordeel van de Raad
20 mei 2015 [4] heeft de ex-werkneemster niet met behoud van een bijstandsuitkering de werkzaamheden verricht, maar heeft appellante haar betaald op grond van de tussen hen gesloten overeenkomst. Bovendien, zoals het Uwv op grond van de polisadministratie en de daarin opgenomen gegevens van de belastingdienst heeft gesteld en door appellante niet is weersproken, heeft appellante zelf steeds bij de opgaven aan de belastingdienst doorgegeven dat sprake was van ‘sv-loon’.
6 november 2020 volgt immers, zoals onder 4.2 weergegeven, dat niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen, maar dat het erom gaat of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Zoals overwogen onder 4.4 tot en met 4.6 is dat het geval.
Conclusie en gevolgen
M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2024.