ECLI:NL:CRVB:2024:432
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en terugvordering van uitkering met schending van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die eerder een tussenuitspraak had ontvangen. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid was uitgevoerd, waardoor het bestreden besluit van 1 augustus 2019 in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op 14 maart 2023 onderzocht en geconcludeerd dat er geen aanleiding was om de belastbaarheid te wijzigen. Appellant had aangevoerd dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen in verband met zijn psychische klachten en rugklachten, maar de Raad volgde deze argumenten niet, omdat ze niet voldoende medisch onderbouwd waren. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn conclusies voldoende had gemotiveerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan zijn bevindingen.
Daarnaast werd de terugvordering van de uitkering besproken. Appellant had in hoger beroep het toekenningsbesluit van de gemeente Oss overgelegd, waaruit bleek dat zijn bijstandsuitkering was toegekend. Het Uwv verklaarde dat de terugvordering volledig was voldaan, waardoor appellant geen procesbelang meer had in deze kwestie. De Raad oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure met één jaar en twee maanden was geschonden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.500,-. De Raad vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen in stand blijven, wat betekent dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering met ingang van 18 juni 2018. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten aan appellant van in totaal € 4.384,80.