ECLI:NL:CRVB:2024:28

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
22/3547 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor brillen en contactlenzen op basis van de Zorgverzekeringswet en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Hengelo voor de kosten van een bril en contactlenzen. De aanvraag werd afgewezen op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw), die als voorliggende voorziening wordt beschouwd. Appellant, die een sterke afwijking van het zicht heeft, stelde dat de Zvw niet toereikend was en dat er zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep instelde. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Zvw inderdaad een toereikende voorziening is en dat er geen zeer dringende redenen waren die bijstand noodzakelijk maakten. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat de Zvw niet voldeed aan zijn behoeften en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat appellant niet kon aantonen dat het college toezeggingen had gedaan die hem deden geloven dat zijn aanvraag anders zou worden beoordeeld. De Raad bevestigde de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand en oordeelde dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/3547 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 oktober 2022, 21/1653 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
Datum uitspraak: 9 januari 2024
PROCESVERLOOP
Met een besluit 12 april 2021 heeft het college de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van de aanschaf van een bril en contactlenzen afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 24 augustus 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. L. de Widt, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen bij brief van 21 juli 2023 gewezen op vaste rechtspraak en partijen vragen gesteld. Partijen hebben bij brieven van 5 augustus 2023, 24 augustus 2023 en 1 september 2023 gereageerd.
De Raad heeft de zaak vervolgens behandeld op een zitting van 7 november 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L. de Widt. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.P. Hageman.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Het gaat in deze zaak om de vraag of het college terecht de aanvraag om bijzondere bijstand van appellant heeft afgewezen. Volgens het college heeft appellant geen recht op bijzondere bijstand voor de kosten van de aanschaf van een bril en contactlenzen omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) een voorliggende voorziening is die passend en toereikend is en er geen zeer dringende redenen zijn om in het geval van appellant toch bijzondere bijstand te verlenen. Appellant vindt dat hij wel recht heeft op bijzondere bijstand omdat de Zvw voor hem geen toereikende en voorliggende voorziening is en omdat sprake is van zeer dringende redenen. Daarnaast doet appellant een beroep op het vertrouwensbeginsel. Net als de rechtbank is de Raad het niet met appellant eens. De afwijzing van de aanvraag blijft in stand.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Op 15 maart 2021 heeft appellant bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW)
aangevraagd voor de kosten van de aanschaf van een bril en contactlenzen.
1.2.
Het college heeft met de onder het procesverloop genoemde besluiten de aanvraag
afgewezen. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat de Zvw een voorliggende voorziening is die passend en toereikend is en er geen zeer dringende redenen zijn om in het geval van appellant toch bijzondere bijstand te verlenen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van het college om de aanvraag van appellant af te wijzen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Voorliggende voorziening
4.2.
Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. De aanvrager van bijzondere bijstand moet aannemelijk maken dat een voorliggende voorziening niet passend of toereikend is in de zin van artikel 15, eerste lid, van de PW. Dit is vaste rechtspraak. [1]
4.3.
Geen recht op bijstand bestaat voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. Als in de voorliggende voorziening de bewuste keus is gemaakt dat het vergoeden van deze kosten niet noodzakelijk is, kan de bijstandverlenende instantie daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand toekennen. Dat volgt uit artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW. Als de vergoeding van een bepaalde kostensoort in het algemeen of in een specifieke situatie in de voorliggende voorziening niet noodzakelijk is geacht, moet de bijstandverlenende instantie voor de toepassing van de PW daarbij aansluiten. Ook dit is vaste rechtspraak. [2]
4.4.
Appellant voert aan dat de Zvw voor hem geen toereikende en passende voorliggende voorziening is. Appellant heeft een zeer grote afwijking van de ogen, waardoor het voor hem niet mogelijk is om een bril of contactlenzen te kopen waarbij de Zvw als toereikend en passend kan worden gezien. De kosten worden niet volledig vergoed. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Het is vaste rechtspraak dat voor de kosten van een bril en contactlenzen de Zvw en het daarop gebaseerde Besluit zorgverzekering en de Regeling zorgverzekering een toereikende en passende voorliggende voorziening is. [3] Dat appellant de bril en lenzen op grond van de voorliggende voorziening niet volledig vergoed krijgt, is in dit verband niet van belang. Naar zijn aard en doel is sprake van een voor appellant toereikende en passende voorziening. Het hoger beroep komt erop neer dat de vergoeding die op grond van de voorliggende voorziening kan worden verkregen voor appellant niet toereikend is. De Raad heeft echter al vaker geoordeeld dat de PW, gelet op artikel 15, eerste lid, tweede volzin, geen functie heeft indien, zoals in dit geval, binnen de voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van vergoeding van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie. Indien binnen de voorliggende voorziening die vergoeding in het algemeen of in een specifieke situatie niet noodzakelijk is geacht, dient daarbij voor de toepassing van de PW te worden aangesloten. De PW strekt er namelijk niet toe beslissingen van andere instanties over de noodzakelijkheid van de vergoeding van kosten materieel ongedaan te maken. [4] In de omstandigheid dat appellant sterke minglazen heeft, ziet de Raad geen grond in dit geval anders te oordelen.
4.5.
Het college heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat de Zvw als voorliggende voorziening in de weg staat aan de verlening van de gevraagde bijzondere bijstand.
Zeer dringende redenen
4.6.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW kan in een dergelijke situatie toch verlening van bijstand mogelijk zijn als zeer dringende redenen dat noodzakelijk maken. Zulke redenen doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. [5] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. [6]
4.7.
Appellant voert aan dat in zijn geval sprake is van zeer dringende redenen en wijst in dit verband op de volgende feiten en omstandigheden. Het zicht van appellant is verder afgenomen. Hij had ten tijde van de aanvraag een sterke afwijking aan beide ogen van respectievelijk min 13 en min 14. Omdat de bril en contactlenzen die appellant had sterk afweken van het zicht dat appellant heeft, krijgt hij ernstige hoofdpijn, wordt hij duizelig en wordt hij daardoor min of meer gedwongen zoveel mogelijk binnen te blijven en dat zorgt bij hem voor psychische overbelasting. Het vrijwilligerswerk van appellant, waarbij hij ook de computer nodig heeft, komt in het gedrang omdat hij niet goed kan zien. Het is voor appellant noodzakelijk af te wisselen tussen een bril en contactlenzen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4.8.
Het is aan appellant om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die het oordeel kunnen dragen dat zich zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW voordoen. Hij beroept zich immers op een uitzonderingssituatie. Appellant is niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Daarvoor is het volgende van belang.
4.8.1.
Het college stelt zich terecht op het standpunt dat appellant wel stelt welke gevolgen het niet vergoeden van de kosten voor hem heeft, maar dat hij deze gevolgen op geen enkele wijze onderbouwt. De Raad acht het voorstelbaar dat het voor appellant met een bril en lenzen die niet de juiste sterkte hebben lastig is om te functioneren, maar appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een acute noodsituatie. Er is dan ook onvoldoende grond voor het oordeel dat het in dit geval gaat om een schrijnende situatie waarin het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Het enkele feit dat sprake is van een sterke afwijking is daarvoor onvoldoende. Dat zou er immers toe leiden dat, in strijd met de bedoeling van de wetgever, een algemene ontsnappingsclausule wordt geboden voor alle personen met een sterke afwijking.
Vertrouwensbeginsel
4.9.
Appellant doet tot slot een beroep op het vertrouwensbeginsel. Daartoe stelt appellant dat het college de indruk heeft gewekt de aanvraag te toetsen aan artikel 35 van de PW door verschillende stukken op te vragen, zoals offertes, terwijl het college al wist dat een voorliggende voorziening aan toekenning in de weg zou staan. Ook komt betekenis toe aan het feit dat het college geen vragen heeft gesteld over de zeer dringende redenen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.10.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Dit volgt uit een uitspraak van 4 maart 2020. [7]
4.11.
Niet in geschil is dat het college bij appellant naar aanleiding van de aanvraag om bijzondere bijstand verschillende stukken heeft opgevraagd, zoals offertes, die achteraf bezien niet nodig waren en die bij een beoordeling onder artikel 35 van de PW wel van belang zouden zijn geweest. Appellant kon en mocht uit het opvragen van deze stukken niet afleiden dat het college de aanvraag zou beoordelen onder artikel 35 van de PW. Het college heeft de stukken opgevraagd in de onderzoeksfase. In die fase probeert het college een compleet beeld te verkrijgen van de mogelijk van belang zijnde feiten en omstandigheden. Uit het enkele feit dat er in het kader van dat onderzoek stukken zijn opgevraagd die achteraf niet van belang blijken te zijn, volgt zonder bijkomende feiten en omstandigheden niet dat appellant hier redelijkerwijs uit mocht afleiden dat de aanvraag zou worden beoordeeld met toepassing van artikel 35 van de PW en dat geen gebruik zou worden gemaakt van de voorliggende voorziening als afwijzingsgrond. De Raad kent in dit verband geen betekenis toe aan het feit dat het college niet heeft gevraagd of er zeer dringende redenen waren om in afwijking van artikel 15 van de PW toch bijstand toe te kennen. Het is aan appellant daar een beroep op te doen en de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken. Van een toezegging, andere uitlating of gedraging in de zin van 4.10 is gelet op het voorgaande geen sprake. Dit betekent dat geen toezegging is gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit appellant redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat zijn verzoek zou worden beoordeeld onder artikel 35 van de PW. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom al niet.

Conclusie en gevolgen

4.12.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen aanspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2024.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) A.M. Korver

Bijlage: regelgeving

Participatiewet

Artikel 5 Bijstand en voorliggende voorziening
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
e. voorliggende voorziening: elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
Artikel 15 Voorliggende voorziening
1. Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
(…).
Artikel 16 Zeer dringende redenen
1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
(…).

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3307.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8263.
3.Uitspraken van 12 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2509 en 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:332.
4.Uitspraak van 10 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1970.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
6.Uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.