ECLI:NL:CRVB:2016:332

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
14/4162 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van bril en toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid

In deze zaak heeft appellante op 17 december 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een bril, welke aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem is afgewezen. De afwijzing is gebaseerd op artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), dat stelt dat er geen recht op bijstand bestaat als er een voorliggende voorziening is die als toereikend wordt beschouwd. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Het college heeft gesteld dat appellante geen dringende redenen heeft aangevoerd die haar recht op bijstand zouden kunnen onderbouwen. Bovendien is vastgesteld dat appellante ten tijde van de aanvraag niet aanvullend verzekerd was, wat volgens het gemeentelijk beleid noodzakelijk is om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand voor brillen en contactlenzen.

De Raad heeft geoordeeld dat het college consistent heeft gehandeld in de toepassing van het buitenwettelijk begunstigend beleid en dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met dit beleid. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er zijn geen gronden gevonden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4162 WWB
Datum uitspraak: 26 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
7 juli 2014, 14/1310 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2015. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P.T.F.A. de Boer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 17 december 2013 bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten van aanschaf van een bril. Bij besluit van
31 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de WWB in de weg staat aan toekenning van de gevraagde bijstand. Appellante heeft geen dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WWB aangevoerd op grond waarvan alsnog tot verlening van bijstand kan worden overgegaan. Evenmin komt appellante krachtens gemeentelijke beleid voor bijzondere bijstand voor de gevraagde kosten in aanmerking.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 12 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2509) zijn de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering voor de kosten van brillenglazen en contactlenzen in beginsel aan te merken als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening. In deze regelgeving is een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van brillenglazen en contactlenzen, zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening niet aan de orde is.
4.3.
Voor minima in [woonplaats] bestaat de mogelijkheid om deel te nemen aan een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (CAZ). Deze verzekering wordt door Menzis aangeboden en de Garant Verzorgd Verzekering genoemd. De verzekering vergoedt de kosten van brillenglazen en contactlenzen éénmaal per twee kalenderjaren voor maximaal € 200,-. Indien een betrokkene bij een andere zorgverzekering aanvullend is verzekerd, heeft deze dezelfde rechten als deelnemers aan CAZ. Zoals ter zitting nader door het college is toegelicht, betekent dit dat op grond van het gemeentelijk beleid bijzondere bijstand kan worden verleend voor het verschil in vergoeding door CAZ en de vergoeding die toegekend wordt op grond van een bij een andere verzekeraar afgesloten aanvullende verzekering. Indien de betrokkene in het geheel geen aanvullende verzekering heeft afgesloten, komt hij eenmalig in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de kosten voor een bril/contactlenzen voor maximaal € 200,-.
4.4.
Dit beleid moet, mede gelet op wat onder 4.2 is overwogen, worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 12 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2509) betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als een gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. Eveneens volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2229) zijn vragen of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht daarom niet aan de orde.
4.5.
Vaststaat dat appellante ten tijde van de aanvraag niet via Menzis noch via een andere verzekeraar aanvullend verzekerd was. Voorts staat vast dat het college appellante bij besluit van 23 november 2010 de onder 4.3 genoemde eenmalige bijdrage in de kosten van een bril/contactlenzen heeft toegekend. Dit betekent dat het college met de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand in overeenstemming met zijn beleid heeft gehandeld. Anders dan appellante heeft aangevoerd, volgt uit de zogenaamde “beslisboom” op de website van de gemeente Arnhem niet dat zij in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor een bril met glazen. Onder het kopje “bereken uw recht” staat namelijk vermeld dat, om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand voor brillen en contactlenzen, men een ziektekostenverzekering met een aanvullende verzekering dient te hebben afgesloten. Dat appellante, naar zij stelt, zich niet aanvullend kan verzekeren, is in het licht van het hier aan de orde zijnde en onder 4.4 weergegeven beperkte toetsingskader niet relevant.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) P.C. de Wit

HD