In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een horecaondernemer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda, dat zijn Tozo-uitkering had herzien en terugvorderingen had ingesteld. Het bezwaar van de appellant werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. Zowel de rechtbank als de Raad oordeelden dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. De appellant had verklaard dat hij door de COVID-19 pandemie niet in staat was om tijdig bezwaar te maken, maar dit werd niet als een verschoonbare reden erkend. De Raad heeft ook overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden en heeft een schadevergoeding van € 500,- toegekend aan de appellant, te betalen door de Staat der Nederlanden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaar- en beroepschriften en de voorwaarden waaronder termijnoverschrijdingen als verschoonbaar kunnen worden aangemerkt.