ECLI:NL:CRVB:2024:972

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
23/331 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding niet verschoonbaar in bezwaar tegen besluit Uwv

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uwv het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant, geboren in Marokko in 1957, heeft in het verleden in Nederland gewerkt in de agrarische sector. Na zijn terugkeer naar Marokko in augustus 1993 heeft hij verschillende verzoeken ingediend om terug te komen van een eerder besluit van het Uwv uit 2002, waarin zijn aanspraken op uitkeringen werden afgewezen. In maart 2022 heeft appellant aangegeven 80 procent arbeidsongeschikt te zijn, maar het Uwv heeft zijn verzoek om herziening afgewezen omdat er geen nieuwe informatie was. Appellant heeft vervolgens bezwaar gemaakt, maar dit bezwaarschrift is niet binnen de wettelijke termijn van zes weken ingediend. Het Uwv heeft het bezwaar daarom niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Appellant voerde aan dat hij geen Nederlands spreekt en in een afgelegen gebied in Marokko woont, waardoor hij hulp nodig had bij het begrijpen van het besluit. De Raad oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Appellant was eerder al bekend met de procedures en had tijdig bezwaar kunnen maken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, wat betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/331 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2022, 22/4609 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 mei 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv het bezwaar van appellant terecht nietontvankelijk heeft verklaard. Het bezwaarschrift is niet binnen de daarvoor geldende termijn van zes weken ingediend. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Het Uwv heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 maart 2024. Voor appellant is mr. N. Claassen, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

Inleiding
1.1.
Appellant, geboren in Marokko in 1957, heeft in het verleden in Nederland gewerkt in de agrarische sector. In augustus 1993 is appellant teruggekeerd naar Marokko.
1.2.
Het Uwv heeft met een besluit van 4 maart 2002 besloten om de eventueel voor appellant uit de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering respectievelijk Algemene Arbeidsongeschiktheidswet voortvloeiende aanspraken geheel en blijvend buiten beschouwing te laten met ingang van 10 maart 1994.
1.3.
Na eerdere verzoeken om terug te komen van het besluit van 4 maart 2002 heeft appellant met een brief van 18 maart 2022 bij het Uwv gemeld dat hij 80 procent arbeidsongeschikt is, dat dit door zijn arts wordt bevestigd en dat hij sinds zijn terugkeer naar Marokko in augustus 1993 niet meer in staat is om te werken. Dit vanwege een verlamming aan de linkerkant van zijn lichaam, doofheid en het gebruik van een rolstoel.
1.4.
In reactie op deze brief heeft het Uwv met een besluit van 6 april 2022 geweigerd om terug te komen van het besluit van 4 maart 2002, op de grond dat in de brief van appellant geen nieuwe informatie staat.
1.5.
Met een brief, gedateerd 26 mei 2022, door het Uwv ontvangen op 14 juni 2022, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 april 2022.
1.6.
Met een brief van 28 juni 2022 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn bezwaarschrift niet binnen de termijn van zes weken na de bekendmaking van het besluit van 6 april 2022 is ingediend. Met deze brief is appellant in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 26 juli 2022 schriftelijk te kennen te geven waarom zijn bezwaarschrift te laat is ingediend. Appellant heeft niet op deze brief gereageerd.
1.7.
Met een beslissing op bezwaar van 2 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn van zes weken is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift is verzonden na afloop van de wettelijke bezwaartermijn. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat hij geen Nederlands spreekt en niet kan lezen. Hierdoor moest het besluit van 6 april 2022 eerst door een derde worden gelezen. Volgens appellant is dit in zijn situatie extra lastig, omdat hij woont in een afgelegen gebied in Marokko, waar de faciliteiten niet te vergelijken zijn met die in Nederland.
4.2.
De Raad ziet in wat appellant heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden die maken dat het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift hem niet of slechts in geringe mate kan worden toegerekend. De onder 4.1. beschreven omstandigheden wijzen niet op persoonlijke omstandigheden of externe omstandigheden zoals omschreven in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024 [1] , bij welke uitspraak de Raad zich heeft aangesloten in de uitspraak van heden in de zaak 23/2366 PW. Uit het dossier blijkt dat appellant eerder al verschillende verzoeken heeft ingediend om terug te komen van het besluit van 4 maart 2002. Tegen besluiten op deze eerdere verzoeken heeft appellant tijdig bezwaar gemaakt en (hoger) beroep ingesteld. Daar komt bij dat het bestreden besluit een reactie is op een door appellant ingediend verzoek om terug te komen van een eerder besluit. Dit gecombineerd met de procedures die appellant eerder heeft gevoerd maakt dat mag worden aangenomen dat appellant ervan op de hoogte was dat het Uwv een besluit zou nemen en dat hij vervolgens zes weken de tijd zou hebben om hier bezwaar tegen te maken. Dat de post van en naar Marokko er lang over kan doen, is in dit geval blijkbaar niet de reden geweest voor de late indiening van het bezwaar nu appellant hiernaar niet verwijst of stelt dat het hem in dat verband onmogelijk was om tijdig bezwaar te maken. Het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift kan daarom aan appellant worden toegerekend, zodat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J.C. Boeree en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L.C. van Bentum