ECLI:NL:CRVB:2024:2437

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
22/2059 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting met betrekking tot Poolse bankrekeningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking en terugvordering van bijstand van appellant en zijn echtgenote door het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom. De intrekking was gebaseerd op het niet melden van twee Poolse bankrekeningen door appellant, wat leidde tot de conclusie dat hij de inlichtingenverplichting had geschonden. Appellant ontving sinds 29 januari 2013 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en was getrouwd met X. In 2017 werd appellant veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar wegens drugshandel en uitkeringsfraude. Het dagelijks bestuur heeft de bijstand ingetrokken vanaf 6 augustus 2019, na onderzoek waaruit bleek dat appellant en X beschikten over niet-gemelde bankrekeningen. Appellant heeft in hoger beroep aanvullende gegevens overgelegd, maar deze betroffen een andere bankrekening. De Raad heeft geoordeeld dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld zonder inzicht in de financiële situatie van appellant, wat niet mogelijk was door het ontbreken van de juiste bankafschriften. Het verzoek van appellant om alsnog bankafschriften te overleggen werd afgewezen, omdat hij al voldoende gelegenheid had gehad om dit te doen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.

Uitspraak

22/2059 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 mei 2022, 21/3839 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 26 november 2024

SAMENVATTING

Het dagelijks bestuur heeft de bijstand van appellant en zijn echtgenote (X) ingetrokken omdat uit onderzoek onder meer is gebleken dat zij beschikten over twee Poolse bankrekeningen waarvan zij geen melding hebben gemaakt. Appellant heeft in hoger beroep aanvullende gegevens verstrekt en voert aan dat hij alle gevraagde gegevens heeft overgelegd zodat het recht op bijstand kan worden vastgesteld. Hij krijgt geen gelijk. De verstrekte stukken en bankafschriften zien op een andere bankrekening dan de twee Poolse bankrekeningen. Het verzoek van appellant om in de gelegenheid te worden gesteld om alsnog bankafschriften en gegevens over de twee Poolse bankrekeningen over te leggen wordt door de Raad afgewezen. Appellant is daartoe al ruimschoots in de gelegenheid gesteld en beroept zich ten onrechte op verwarring over de te verstrekken bankgegevens.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Maachi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. Maachi aanvullende stukken ingediend. Het dagelijks bestuur heeft hierop gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 oktober 2024. Voor appellant is mr. Maachi verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.M. Janssen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was getrouwd met X en ontving vanaf 29 januari 2013 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
In 2017 heeft de politie een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar aanleiding van een melding van de douane op Schiphol dat pakketten met een tabletteermachine en tabletteerstempels waren aangetroffen, geadresseerd aan appellant. Het onderzoek heeft ertoe geleid dat appellant is vervolgd en door de rechtbank is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar wegens het maken, vervoeren en verkopen van drugs en witwassen in de periode van 6 november 2015 tot en met 5 augustus 2019, en uitkeringsfraude in de periode van 19 december 2015 tot en met 6 augustus 2019. X is veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar.
1.3.
Naar aanleiding van de detentie van appellant en X heeft het dagelijks bestuur met een besluit van 18 september 2019 de bijstand van appellant en X ingetrokken vanaf 6 augustus 2019. Daarnaast heeft een medewerker inkomen van Werk en Inkomen Lekstroom samen met de Regionale Sociale Recherche Nieuwegein (Sociale Recherche) onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellant en X verleende bijstand in de periode vóór 6 augustus 2019. Uit dat onderzoek is onder andere gebleken dat appellant en X beschikten over bitcoinaccounts, die waren gekoppeld aan verschillende bankrekeningen, waaronder twee Poolse bankrekeningen eindigend op nummer [bankrekeningnummer 1] op naam van appellant en op nummer [bankrekeningnummer 2] op naam van X. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 19 november 2019.
1.4.
Op basis van de resultaten van het onderzoek heeft het dagelijks bestuur met besluiten van 18 november 2019 en 9 december 2019, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 3 augustus 2021 (bestreden besluit), de bijstand van appellant en X over de periode van 29 januari 2013 tot en met 5 augustus 2019 ingetrokken en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand van hen teruggevorderd tot een bedrag van € 122.447,27. Hieraan heeft het dagelijks bestuur, onder verwijzing naar de bevindingen van de Sociale Recherche, onder meer ten grondslag gelegd dat appellant en X de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de twee Poolse bankrekeningen eindigend op [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2] . Omdat appellant en X geen bankafschriften en bewijsstukken die zien op de opening van de bankrekeningen hebben verstrekt, heeft het dagelijks bestuur geen inzicht in hun financiële situatie. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. Het beroep dat appellant tegen het bestreden besluit had ingesteld, richtte zich tegen de intrekking en terugvordering over de periode van 29 januari 2013 tot en met 5 november 2015. De rechtbank heeft dat beroep ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten voor zover dat was aangevochten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Ook het hoger beroep ziet alleen op de intrekking en terugvordering over de periode van 29 januari 2013 tot en met 5 november 2015 (periode in geding). Wat appellant daarover heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de periode in geding in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in de periode in geding de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de twee Poolse bankrekeningen eindigend op [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2] .
4.2.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.3.
Het enige dat partijen verdeeld houdt, is of appellant aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht had op (aanvullende) bijstand over de periode in geding. Volgens appellant heeft hij dat aannemelijk gemaakt. Hij voert aan dat hij alle beschikbare informatie over de Poolse bankrekeningen heeft overgelegd. Appellant wijst daarbij op de in hoger beroep overgelegde stukken en bankafschriften. Uit de gegevens van de bank blijkt dat slechts sprake is van een beperkt aantal transacties. Het gaat daarbij om minimale bedragen. Hierdoor kan recht op bijstand over de periode in geding alsnog worden vastgesteld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
De in hoger beroep door appellant overgelegde bankafschriften en stukken zien op een Poolse bankrekening eindigend op [bankrekeningnummer 3] . Die afschriften hebben, zoals ter zitting ook is vastgesteld, geen betrekking op de niet-gemelde Poolse bankrekeningen eindigend op [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2] . Appellant heeft met de in hoger beroep overgelegde bankgegevens dus niet aannemelijk gemaakt dat hij recht had op (aanvullende) bijstand over de periode in geding. Omdat door het ontbreken van bankgegevens van de Poolse bankrekeningen eindigend op [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2] geen inzicht bestaat in de hoogte van het saldo, het verloop van het saldo of in de mutaties op die rekening, kan het recht op bijstand over die periode niet worden vastgesteld. [1]
4.4.
Ter zitting heeft mr. Maachi de Raad verzocht om appellant alsnog in de gelegenheid te stellen om de ontbrekende gegevens te verstrekken over de Poolse bankrekeningen met nummers eindigend op [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2] , omdat er bij appellant verwarring was ontstaan over de bankgegevens die hij moest inleveren. De Raad ziet om de volgende reden geen aanleiding om dit verzoek te honoreren.
4.4.1.
Appellant heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om bankgegevens aan te leveren. Op verzoek van appellant was de behandeling ter zitting van de Raad om die reden al eerder meerdere keren uitgesteld.
4.4.2.
Het had voor appellant duidelijk moeten zijn dat hij bankgegevens moest verstrekken van twee Poolse bankrekeningen eindigend op [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2] . Het dagelijks bestuur heeft namelijk van meet af aan duidelijk gemaakt dat deze bankgegevens ontbraken. Zo heeft het dagelijks bestuur appellant al met een brief van 20 september 2019 verzocht om bankgegevens van deze bankrekeningen in te leveren. Appellant heeft in zijn reactie op dit verzoek volstaan met de mededeling dat het voor hem niet mogelijk was om de gevraagde bewijsstukken van de bankrekeningen eindigend op [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2] op te sturen. Op 9 oktober 2019 heeft het dagelijks bestuur appellant daarom nogmaals gevraagd bankgegevens van deze twee Poolse bankrekeningen te verstrekken. In het bestreden besluit staat dat die bankgegevens ontbreken en is in duidelijke bewoordingen tot uitdrukking gebracht dat daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het dagelijks bestuur heeft in zijn reactie van 30 mei 2024 op de door appellant overgelegde bankgegevens erop gewezen dat dit niet de ontbrekende bankgegevens zijn van de bankrekeningen eindigend op [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2] .

Conclusie en gevolgen

4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering in zijn geheel in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en A.M. Overbeeke en A. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2024.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) I. van der Hout

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraken van 10 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3969, en van 28 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:393.