In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van bijstand van appellante. Appellante ontving sinds 21 mei 2015 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Bij haar aanvraag heeft zij aangegeven niet ingeschreven te staan bij de Kamer van Koophandel (KvK) en dat zij slechts één bankrekening had. Echter, na een signaal van niet-gemelde inkomsten heeft het college van burgemeester en wethouders een onderzoek ingesteld. Hieruit bleek dat appellante wel degelijk ingeschreven stond bij de KvK en een ondernemersrekening had, wat zij niet had gemeld. Het college heeft daarop de bijstand van appellante ingetrokken, omdat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze intrekking ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat zij geen bedrijfsactiviteiten verrichtte en niet wist dat zij de inschrijving bij de KvK en de ondernemersrekening moest melden. De Raad oordeelt echter dat appellante wel degelijk op de hoogte had moeten zijn van haar meldingsplicht. De Raad bevestigt dat de intrekking van de bijstand gerechtvaardigd is, omdat het college niet in staat was om het recht op bijstand vast te stellen door de schending van de inlichtingenverplichting. De Raad oordeelt dat het college de bijstand terecht heeft ingetrokken en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.766,50 bedragen.