Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 60
1. Indien de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, bestaat de WGA-uitkering uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
2. De inkomenseis wordt vastgesteld op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering en is voor de verzekerde die in staat is met arbeid meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, gelijk aan 50% van de resterende verdiencapaciteit.
[..]
1. De loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering bedraagt per kalendermaand:
a. 0,75 x (A-B x C/D) over de eerste twee maanden waarin het recht op uitkering bestaat; en
b. 0,7 x (A-B x C/D) vanaf de derde maand waarin het recht op uitkering bestaat. Hierbij staat:
A voor het maandloon;
B voor het inkomen per kalendermaand;
C voor het dagloon waarnaar de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is berekend;
D voor het dagloon waarnaar de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2. De hoogte van de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering komt overeen met de hoogte van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien de verzekerde ten minste een inkomen verdient dat gelijk is aan zijn overblijvende verdiencapaciteit, bedoeld in het derde lid, of indien voor hem geen inkomenseis als bedoeld in artikel 60 geldt.
3. De overblijvende verdiencapaciteit, bedoeld in het tweede lid, is gelijk aan twee maal de inkomenseis, bedoeld in artikel 60, tweede lid.
4. De loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering bedraagt voor de verzekerde die een inkomen verdient van ten minste 50% van doch minder dan zijn overblijvende verdiencapaciteit, per kalendermaand: 0,7 x (E-F x G/H). Hierbij staat:
E voor het maandloon;
F voor de overblijvende verdiencapaciteit;
G voor het dagloon waarnaar de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering is berekend;
H staat voor het dagloon waarnaar de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
5. Indien de hoogte van de uitkering, bedoeld in het vierde lid, per kalendermaand minder bedraagt dan G × H waarbij:
G staat voor het uitkeringspercentage, bedoeld in het zesde lid; en
H staat voor het minimumloon per maand of het maandloon in het geval het minimumloon per maand hoger is dan het maandloon,
wordt de hoogte van de uitkering, bedoeld in het vierde lid, vastgesteld op G × H, doch ten hoogste op 0,7 x (A-B x C/D), als bedoeld in het eerste lid.
[…]
1. Een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt wordt door het UWV teruggevorderd.
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
[…]
Algemeen Inkomensbesluit Socialezekerheidswetten
Artikel 3:2
1. Onder inkomen wordt verstaan:
d. de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in de artikelen 3.74 en 3.79a van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, van die wet, niet geacht worden te behoren tot de winst;
1. Het inkomen voor de toepassing van:
a. de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Werkloosheidswet en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand;
5. Bij de toepassing van het eerste lid worden het belastbaar loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, de belastbare winst uit onderneming en de uitkering, bedoeld in de artikelen 2:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, en 3:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, evenredig toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar.
Wet inkomstenbelasting 2001
Belastbare winst uit onderneming is het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen (paragraaf 3.2.2) verminderd met de ondernemersaftrek (paragraaf 3.2.4) en de MKB-winstvrijstelling (paragraaf 3.2.5).
Artikel 3.41
1. Indien in een kalenderjaar wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen, en de belastingplichtige daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een per onderneming op de voet van het tweede lid berekende kleinschaligheidsinvesteringsaftrek ten laste gebracht van de winst over dat jaar.
De ondernemersaftrek is het gezamenlijke bedrag van:
a. de zelfstandigenaftrek;
b. de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk;
d. de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid, en
e. de stakingsaftrek.