ECLI:NL:CRVB:2024:2268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
19/528 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een laattijdige Wajong-aanvraag en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-aanvraag door het Uwv. De appellant, die ruim 38 jaar na zijn achttiende verjaardag een aanvraag indiende, betoogde dat het Uwv zijn medische beperkingen had onderschat en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad oordeelde dat het Uwv de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de medische en arbeidskundige situatie van de appellant ten tijde van zijn achttiende verjaardag moeilijk te achterhalen was door het verstrijken van de tijd. De Raad volgde de argumenten van de appellant niet en concludeerde dat het Uwv de aanvraag op juiste gronden had afgewezen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Limburg, maar verbeterde de gronden, omdat het Uwv in hoger beroep een toereikende medische onderbouwing had gegeven. De Raad oordeelde dat de appellant niet was benadeeld door het gebrek in de motivering van het bestreden besluit. Daarnaast werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 2.623,-. Het Uwv moet ook het griffierecht van € 128,- vergoeden.

Uitspraak

19/528 WAJONG
Datum uitspraak: 28 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 december 2018, 18/105 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant heeft het Uwv zijn medische beperkingen onderschat en is hij niet in staat om de geselecteerde functies te verrichten. Bovendien heeft het Uwv bij het selecteren van functies gebruik gemaakt van het CBBS en geeft het resultaat geen juist beeld van de beschikbare functies op het moment dat appellant achttien jaar oud was. De Raad volgt dit standpunt van appellant niet. Het Uwv heeft de aanvraag om een Wajong-uitkering terecht afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.F.E. Sprenkels, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de Raad laten weten dat hij de procedure zonder vertegenwoordiging van een gemachtigde voortzet.
Op verzoek van partijen is de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep aangehouden in verband met een mediationtraject.
Appellant heeft een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend, waaronder twee rapporten van de door hem als deskundige ingeschakelde psychiater J.W. Peterse. Het Uwv heeft nadere reacties overgelegd alsmede rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2024. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1961, heeft met een door het Uwv op [geboortedatum] 2017 ontvangen formulier een zogeheten laattijdige aanvraag om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Appellant heeft hierbij toegelicht dat hij vanaf 1995 last kreeg van zijn ziekte of handicap en heeft informatie van de behandelend sector overgelegd. Het Uwv heeft deze aanvraag na onderzoek van een verzekeringsarts bij besluit van 9 mei 2017 afgewezen, omdat appellant pas na zijn zeventiende verjaardag arbeidsongeschikt is geworden en hij niet in het jaar voorafgaand aan deze arbeidsongeschiktheid zes maanden heeft gestudeerd.
1.2.
Bij besluit van 4 december 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 mei 2017 ongegrond verklaard. Hierbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de geboortedatum van appellant, zijn aanspraak beoordeeld dient te worden op grond van de bepalingen van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). In de relevante periode (vanaf het zeventiende levensjaar dan wel als studerende) is er volgens het Uwv nog steeds geen periode van 52 weken arbeidsongeschiktheid vast te stellen, waardoor appellant geen aanspraak kan maken op een Wajong-uitkering.
1.3.
Tijdens de beroepsprocedure tegen het bestreden besluit heeft appellant een psychiatrisch rapport van psychiater G.W. de Graaff van 9 maart 2018 ingediend. Naar aanleiding van dit rapport heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen dat er op het zeventiende en achttiende levensjaar van appellant sprake was van beperkingen. Hij heeft deze beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 september 2018. Met inachtneming van deze FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep functies geselecteerd, waarmee is berekend dat appellant ten tijde van zijn achttiende verjaardag, [geboortedatum] 1979, meer dan het voor hem geldende minimumloon kon verdienen.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat in wat appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten worden gezien om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het kan het Uwv volgens vaste rechtspraak niet worden aangerekend dat de gebruikelijke zorgvuldigheid niet kan worden gehandhaafd bij de functieduiding, omdat het in de risicosfeer van de laattijdige aanvrager ligt dat exacte gegevens over functies in een ver verleden niet meer traceerbaar zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd en aannemelijk gemaakt dat de geselecteerde functies ook rond de zeventiende en achttiende verjaardag van appellant op de arbeidsmarkt voorkwamen en deze functies voor appellant passend zijn. Nu het Uwv de motivering van het bestreden besluit in beroep heeft gewijzigd, heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft en dat uit de medische informatie blijkt dat hij op zijn zeventiende jaar ook last had van ADHD, hartkwalen en een bipolaire stoornis. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant medische informatie van de afdeling Inwendige Geneeskunde en van de afdeling Neuro-psychiatrie van Ziekenhuis Oost-Limburg uit 2005 en rapporten van psychiater Peterse overgelegd. Appellant is verder van mening dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn omdat hij daarin moet samenwerken met anderen en hij dit wegens zijn beperkingen niet kan. Daarnaast kan appellant zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat de geselecteerde functies ook rond zijn zeventiende en achttiende verjaardag op de arbeidsmarkt voorkwamen, nu uit informatie van het Centraal Bureau voor Statistiek naar voren komt dat deze beroepen helemaal niet voorkwamen in 1978. Voorts heeft appellant aangevoerd dat er sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 3:29, tweede lid, van de Wajong omdat hij zich pas in 2017 bewust werd van zijn psychische problemen en beperkingen, waardoor de uitkering op een eerder moment dan de datum van de aanvraag zou moeten ingaan. Appellant heeft de Raad tot slot verzocht om bij toekenning van de uitkering toestemming te geven om deze uitkering naar Zwitserland te exporteren.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Omdat appellant is geboren in 1961 en de aanvraag op 14 maart 2017 is ontvangen, moet de beoordeling van zijn mogelijke aanspraken plaatsvinden aan de hand van het arbeidsongeschiktheidscriterium van de AAW. [1]
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in overweging 6 van de aangevallen uitspraak. Daar wordt kortheidshalve naar verwezen.
4.3.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant op zijn zeventiende- en achttiende jaar niet arbeidsongeschikt was omdat hij met inachtneming van de voor hem geldende beperkingen vijf functies kon verrichten waarmee hij het wettelijk minimum (jeugd)loon kon verdienen.
Medische beoordeling
4.4.
Naar aanleiding van de in hoger beroep overgelegde medische informatie, in het bijzonder de rapporten van psychiater Peterse van 13 februari 2020 en 18 mei 2020, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 23 oktober 2024 aanleiding gezien aanvullende beperkingen voor appellant aan te nemen. De verzekeringsarts bewaar en beroep heeft er geen twijfel over dat appellant op zestienjarige leeftijd forse psychische klachten kende en daarvoor was opgenomen in een Belgische kliniek. Van het herstel na ontslag is echter geen documentatie aanwezig. Over de ernst van de al in het rapport van De Graaff vermelde ADHD en depressie op achttienjarige leeftijd bestaan geen gegevens. De Graaff kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de op zeventien- en achttienjarige leeftijd bij appellant aanwezige klachten mogelijk ten dele gekaderd dienen te worden in een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis. De voorhanden medische informatie uit die tijd geeft echter geen gedetailleerd inzicht in de omvang van die klachten en de mogelijkheden tot functioneren. Er is geen betrouwbare informatiebron die de conclusie van Peterse, dat het op het achttiende jaar beter ging met appellant dan ten tijde van zijn onderzoek in 2020, bevestigt. Dit neemt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter niet weg dat aannemelijk is dat bij appellant sprake is van beperkingen in het sociaal functioneren door problemen met de emotieregulatie en impulsiviteit. Beperkingen ten aanzien van het hanteren van emotionele problemen van anderen, het uiten van de eigen emoties en omgaan met conflicten zijn reeds aangenomen in de FML van 5 september 2018. Aanvullend kan bij deze emotieregulatie problematiek niet van appellant worden verwacht dat hij leiding kon geven en evenmin dat hij intensief kon omgaan met klanten of patiënten. Deze aanvullende beperkingen zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep neergelegd in een FML van 25 oktober 2024.
4.5.
Anders dan door Peterse aangenomen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen overtuigend bewijs gezien, dat appellant op achttienjarige leeftijd beperkt was in samenwerken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierbij betrokken dat appellant op achttienjarige leeftijd zijn middelbare schooldiploma heeft gehaald, nadien naar de MTS is gegaan en hij ook zijn dienstplicht heeft vervuld. Appellant zal tijdens school en militaire dienst ook met anderen hebben moeten samenwerken. Aan de militaire dienstplicht gaat bovendien een medische keuring vooraf.
4.6.
De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan bovenstaand standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad acht hierbij van belang dat sprake is van een zeer laattijdige aanvraag. Appellant heeft zich in 2017 voor het eerst tot het Uwv gewend voor een beoordeling van zijn arbeids(on)geschiktheid in 1979. Deze omstandigheid brengt mee dat informatie over de medische situatie van appellant ten tijde van zijn achttiende jaar door het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is te achterhalen. Desondanks heeft het Uwv op grond van de door appellant overgelegde medische informatie beperkingen vastgesteld, waarvan het Uwv aannemelijk acht dat die golden toen appellant achttien jaar was. Uit de voorhanden zijnde gegevens van destijds blijkt – anders dan door appellant gesteld – niet dat bij appellant sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Die gegevens bieden evenmin steun voor het standpunt dat hij destijds al beperkt was in samenwerken. De omstandigheid dat gegevens over de voor de Wajong relevante periode door het tijdsverloop niet meer voorhanden zijn, komt naar vaste rechtspraak voor risico van degene die de laattijdige aanvraag heeft gedaan. [2]
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Een functieduiding kan problematisch zijn bij een beoordeling die ziet op een al lang verstreken datum. Als dit het gevolg is van een zeer late aanvraag, dan kan het volgens vaste rechtspraak [3] niet aan het Uwv worden aangerekend dat de gebruikelijke zorgvuldigheid niet kan worden gehandhaafd bij de functieduiding en ligt het in de risicosfeer van de aanvrager dat exacte gegevens over functies in een ver verleden niet meer traceerbaar zijn. Een dergelijke situatie is in dit geval aan de orde, nu appellant ruim 38 jaar na zijn achttiende verjaardag een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wajong heeft ingediend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport toereikend gemotiveerd en voldoende aannemelijk gemaakt dat de aan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag gelegde functies – of soortgelijke functies – ook op en rond de 18e verjaardag van appellant algemeen op de arbeidsmarkt voorkwamen. Door het Uwv is er terecht op gewezen dat het hier algemeen gebruikelijke functies betreft die al decennialang in de een of andere vorm op de Nederlandse arbeidsmarkt voor komen.
Overige gronden
4.8.
Omdat de weigering van Wajong-uitkering in stand blijft, kunnen de verzoeken van appellant om de uitkering op een eerder moment dan per datum aanvraag toe te kennen en om de uitkering mee te kunnen nemen naar het buitenland, verder onbesproken blijven.

Conclusie en gevolgen

Het hoger beroep
5.1.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd met verbetering van gronden, gelet op de aanvullende beperkingen die in hoger beroep in de FML zijn aangenomen. Omdat het Uwv hiermee eerst in hoger beroep een toereikende medische onderbouwing heeft gegeven voor het bestreden besluit, is dit besluit in strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Dit betekent dat de weigering van Wajong-uitkering in stand blijft.
Het verzoek om schadevergoeding
5.2.
Omdat de weigering van Wajong-uitkering in stand blijft is er geen aanleiding voor een schadevergoeding. Dit verzoek wordt afgewezen.
Proceskosten en griffierecht
6.1.
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 875,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, met een waarde per punt van € 875,-). Appellant heeft in hoger beroep expertiserapporten van psychiater Peterse ingezonden. Voor deze werkzaamheden heeft appellant een factuur ingediend tot een bedrag van € 1.748,-. Deze kosten komt voor vergoeding in aanmerking. De proceskosten bedragen in totaal dus (€ 875,- + € 1.748,- =) € 2.623,-.
6.2.
Het Uwv moet ook het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 2.623,-;
- bepaalt dat het Uwv het in hoger beroep door appellant betaalde griffierecht van in totaal
€ 128,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en W.R. van der Velde en D.H. Harbers als leden, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1400.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 4 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2293.