ECLI:NL:CRVB:2024:2226

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
23/1489 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering om terug te komen van een onherroepelijk besluit tot intrekking en terugvordering van AOW-toeslag

In deze zaak gaat het om de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om terug te komen van een onherroepelijk besluit tot intrekking en terugvordering van AOW-toeslag. Het is niet in geschil dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De Centrale Raad van Beroep oordeelt, in lijn met de rechtbank, dat de weigering om van het oorspronkelijke besluit terug te komen niet evident onredelijk is. De appellant had eerder een AOW-pensioen en AOW-toeslag toegekend gekregen, maar deze werden ingetrokken vanwege wijzigingen in het inkomen van zijn partner. De Svb heeft het verzoek van de appellant om terug te komen van het besluit afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Raad bevestigt deze uitspraak en stelt vast dat het oorspronkelijke besluit in stand blijft. De appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/1489 AOW
Datum uitspraak: 15 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 maart 2023, 22/2787 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de weigering van de Svb om terug te komen van een onherroepelijk besluit tot intrekking en terugvordering van AOW-toeslag. Het is niet in geschil dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat de weigering om van het oorspronkelijke besluit terug te komen niet evident onredelijk is.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.I. Bal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 maart 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bal en de zoon van appellant. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Svb heeft nadere stukken ingezonden. Namens appellant heeft mr. Bal op die stukken gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Awb [1] is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Aan appellant is bij besluit van 19 oktober 2007 een AOW [2] -pensioen en een AOWtoeslag toegekend. In dit besluit is onder meer het volgende vermeld: “Als er wijzigingen in het inkomen van uw partner plaatsvinden kan dit gevolgen hebben voor uw recht op toeslag. U moet deze wijzigingen binnen 4 weken aan ons doorgeven. Hiervoor kunt u gebruik maken van het wijzigingsformulier.” Vanwege medische klachten heeft appellant intensieve zorg nodig. Aan hem is hiervoor een persoonsgebonden budget (pgb) verleend. De zorg wordt onder andere verleend door de echtgenote van appellant. In de zorgovereenkomst van 13 juni 2020 die in dat verband is opgesteld, is opgenomen dat de salarisadministratie door de Svb wordt verzorgd.
1.2.
Naar aanleiding van een systeemmelding heeft de Afdeling Dienstverlening van de Svb het Team PGB Signaal van de Svb gevraagd om inkomensgegevens van de echtgenote van appellant, zodat de hoogte van de AOW-toeslag kan worden vastgesteld. De gevraagde gegevens zijn op 14 juli 2021 verstrekt.
1.3.
Bij besluit van 3 augustus 2021 heeft de Svb, in verband met de inkomsten van de echtgenote van appellant, de AOW-toeslag ingetrokken per 1 maart 2020 en de over de periode van maart 2020 tot en met juli 2021 betaalde AOW-toeslag teruggevorderd tot een bedrag van € 12.890,29. Het bezwaar daartegen heeft de Svb bij besluit van 5 oktober 2021 ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen dat besluit geen beroep ingesteld.
1.4.
Namens appellant heeft zijn zoon de Svb bij brief van 24 december 2021 verzocht om terug te komen van het besluit van 3 augustus 2021. Dat verzoek heeft de Svb met een besluit van 7 januari 2022 afgewezen. Het bezwaar daartegen heeft de Svb bij besluit van 22 april 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De aangevoerde argumenten over het niet afzonderlijk informeren van de afdeling van de Svb die de AOW uitvoert en de desbetreffende zorgovereenkomst zijn al aan de orde geweest in de bezwaarprocedure naar aanleiding van het besluit van 3 augustus 2021. Ook de genoemde medische klachten van appellant leveren geen nieuw feit of veranderde omstandigheid op. Verder kan volgens de Svb niet worden geconcludeerd dat het besluit van 3 augustus 2021 onmiskenbaar onjuist is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft daarmee dat besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het toetsingskader
4.1.
Uit 1.3 volgt dat het besluit van 3 augustus 2021, gehandhaafd bij het besluit van 5 oktober 2021, in rechte is komen vast te staan. Het verzoek van appellant van 24 december 2021 strekt ertoe dat de Svb van dat besluit terugkomt. De Svb heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak kan een bestuursorgaan ervoor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, een verzoek zoals hier aan de orde af te wijzen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit geldt ook als, zoals in dit geval, wordt verzocht om terug te komen van een ambtshalve genomen besluit. [3] De bestuursrechter toetst dan aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.3.
Anders dan appellant heeft betoogd, is er geen aanleiding om in deze zaak de rechtspraak over duuraanspraken overeenkomstig toe te passen. In dit geval is het opnieuw toekennen van een AOW-toeslag niet meer mogelijk. Zoals namens appellant ter zitting ook is erkend, is de rechtspraak over duuraanspraken hier niet rechtstreeks van toepassing. De Raad is van oordeel dat aan die rechtspraak in deze zaak geen betekenis toekomt en dat uitsluitend het toetsingskader geldt zoals is omschreven in 4.2.
Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
4.4.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. [4]
4.5.
Het is niet in geschil dat wat appellant in zijn verzoek van 24 december 2021 heeft vermeld geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
Beoordeling evidente onredelijkheid
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat moet worden beoordeeld of de afwijzing van het verzoek van 24 december 2021 evident onredelijk is. Volgens vaste rechtspraak kan dat het geval zijn als het oorspronkelijke besluit onmiskenbaar onjuist is. Dat wil zeggen dat een oppervlakkige inhoudelijke beoordeling of een summier onderzoek voldoende moet zijn om tot onmiskenbare onjuistheid daarvan te concluderen en daarmee tot evidente onredelijkheid van het vasthouden aan het oorspronkelijke besluit. [5]
4.7.
Aan de hand van wat appellant naar voren heeft gebracht, kan niet worden geconcludeerd dat het besluit van 3 augustus 2021 onmiskenbaar onjuist is zoals in 4.6 is omschreven. Het is niet in geschil dat appellant over de periode maart 2020 tot en met juli 2021 geen recht meer had op een AOW-toeslag. De berekening van het terugvorderingsbedrag is evenmin in geschil. Appellant heeft erop gewezen dat afdeling Svb Dienstverlening PGB op de hoogte was van de desbetreffende inkomsten van de partner van appellant. Ter zitting heeft de zoon van appellant in dit verband verklaard dat hij meermaals telefonisch contact heeft gehad met afdeling Svb Dienstverlening PGB en dat hij op basis van wat hem toen is meegedeeld ervan uit mocht gaan dat de inkomsten bekend zouden zijn bij de afdeling van de Svb die de AOW uitvoert. Op verzoek van de Raad heeft de Svb vervolgens de beschikbare telefoonrapporten ingezonden uit de periode maart 2020 tot en met juli 2021. Uit die telefoonrapporten kan niet worden afgeleid dat van de zijde van de afdeling Svb Dienstverlening PGB mededelingen zijn gedaan zoals appellant bedoelt, nog daargelaten welke betekenis daar dan vervolgens aan zou moeten worden verbonden. Dat de telefoonrapporten beknopt zijn, zoals appellant naar voren heeft gebracht, doet daar niet aan af. Gezien het voorgaande kan de weigering van de Svb om van het oorspronkelijke intrekkings- en terugvorderingsbesluit terug te komen niet als evident onredelijk worden aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit van 22 april 2022 in stand blijft. Daarmee blijft ook het oorspronkelijke intrekkings- en terugvorderingsbesluit in stand.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.L. Noort, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2024.
(getekend) M.L. Noort
(getekend) R.R. Olde Engberink

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Algemene Ouderdomswet.
3.Zie onder meer de uitspraak van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, en de uitspraak van 19 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1363.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2954.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1363, en de uitspraak van 7 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:981.