ECLI:NL:CRVB:2024:214

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
22/2085 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake dienstongeval en aansprakelijkheid

In deze zaak gaat het om het vierde verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 17 oktober 2013, ECLI:CRVB:2013:2185. Verzoekster heeft op 23 juni 2022 verzocht om herziening van deze uitspraak, die betrekking had op de weigering van de Minister van Justitie en Veiligheid om aansprakelijkheid te erkennen voor schade als gevolg van een dienstongeval. De Raad heeft het verzoek afgewezen, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden.

Verzoekster was sinds 2000 werkzaam bij een bedrijf en heeft op 26 mei 2005 tijdens een verplichte dienstsport een dienstongeval gehad, waarbij zij letsel aan haar knie opliep. De minister heeft eerder geweigerd aansprakelijkheid te erkennen, en deze beslissing is door de Raad bevestigd in 2013. Verzoekster heeft in haar verzoek om herziening aangevoerd dat er nieuwe informatie is over de bevoegdheid van de bedrijfsarts die de medische keuring heeft uitgevoerd, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet voldoet aan de voorwaarden voor herziening.

De Raad concludeert dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Verzoekster krijgt geen proceskosten vergoed en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, met L.C. van Bentum als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2024.

Uitspraak

22/2085 AW
Datum uitspraak: 26 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 17 oktober 2013, 12/906 AW
Partijen:
[Verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Minister van Justitie en Veiligheid (minister)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om het vierde verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 17 oktober 2013, ECLI:CRVB:2013:2185. Dit verzoek is afgewezen, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft bij brief van 23 juni 2022 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 17 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2185.
Namens de minister heeft mr. A.J. Verhagen, advocaat, een reactie op dit verzoek ingestuurd.
Verzoekster heeft diverse nadere stukken ingediend, waaronder een aangepast verzoek om herziening gedateerd 10 juli 2023.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 december 2023. Verzoekster is verschenen. Namens de minister is verschenen mr. Verhagen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Verzoekster was sinds 2000 werkzaam bij de [Naam bedrijf] te [vestigingsplaats] , laatstelijk als [Functie] . Zij is op 26 mei 2005 tijdens verplichte dienstsport (basketballen) in aanraking gekomen met een collega en heeft daarbij letsel aan haar linkerknie opgelopen. Het ongeval is aangemerkt als een dienstongeval. Bij besluit van 25 mei 2010, gehandhaafd bij besluit van 16 december 2010, heeft de minister geweigerd aansprakelijkheid te erkennen voor de schade die verzoekster als gevolg daarvan heeft geleden.
1.2.
Bij uitspraak van 17 oktober 2013 [1] , waarvan herziening is gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank wat betreft het besluit van 16 december 2010 bevestigd. De Raad heeft met de rechtbank geoordeeld dat de minister aan de op hem als werkgever rustende zorgplicht heeft voldaan. Daarbij is overwogen dat niet in geschil is dat in dit geval geen sprake was van gebreken in het spelmateriaal of de sportzaal die het ongeval zouden hebben kunnen veroorzaken. Verder heeft de Raad van betekenis geacht dat de minister gebruik heeft gemaakt van de diensten van een gekwalificeerde sportinstructeur, terwijl niet is gebleken of aannemelijk is geworden dat deze instructeur daarbij fouten heeft gemaakt. Evenals als de rechtbank is de Raad tot de conclusie gekomen dat in het geval van verzoekster veeleer sprake is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
1.3.
Verzoekster heeft voorafgaand aan het huidige verzoek driemaal eerder verzocht om de uitspraak van 17 oktober 2013 te herzien. Deze verzoeken heeft de Raad afgewezen bij uitspraken van achtereenvolgens 17 mei 2018 [2] , 31 januari 2019 [3] en 2 december 2019 [4] .
Het standpunt van verzoekster
2. Verzoekster heeft het nu voorliggende verzoek om herziening beperkt tot de in 1.2 weergegeven beslissing over de door haar gestelde schending van de zorgplicht. Daarbij heeft zij, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. Op 29 september 2003 heeft [naam] een medische keuring verricht in het kader van de voorgenomen plaatsing in de functie van [Functie]. Het resultaat van die keuring luidde: geschikt voor de functie. Verzoekster heeft een e-mailbericht van 26 april 2022 ingebracht van de Artsenfederatie KNMG. Hierin is onder meer vermeld dat [naam] vanaf 7 april 2007 als bedrijfsarts ingeschreven staat in het specialistenregister van de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RGS) en dat hij daarom vanaf die datum de titel van bedrijfsarts mocht voeren en bedrijfsgeneeskundige handelingen zelfstandig mocht uitvoeren. Volgens verzoekster blijkt uit het e-mailbericht dat [naam] ten tijde van de medische keuring van 29 september 2003 daartoe niet bevoegd was en dat de uitspraak van 17 oktober 2013 heel anders zou hebben geluid als dit voorafgaand aan die uitspraak bekend was geweest.

Het oordeel van de Raad

3.1.
Herziening van een uitspraak op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb is alleen mogelijk op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden als zij bij de bestuursrechter eerder bekend waren geweest.
3.2.
In het door verzoekster ingebrachte e-mailbericht van 26 april 2022 is onder meer het volgende vermeld:

Eerste registratie en herregistratieDe heer [naam] is na afronding van zijn opleiding tot bedrijfsarts op 7 april 2007 voor het eerst als bedrijfsarts ingeschreven in het specialistenregister van de RGS. Dit noemen we de eerste registratie. Hij staat nog steeds in het register van bedrijfsartsen ingeschreven omdat hij zich sinds zijn eerste registratie periodiek heeft laten herregistreren.
De heer [naam] mag vanaf 7 april 2007 de titel van bedrijfsarts voeren (= bevoegdheid) en mag vanaf dat moment bedrijfsgeneeskundige handelingen zelfstandig uitvoeren (= bekwaamheid). Hij mag dat mits en zolang hij in het register van bedrijfsartsen van de RGS ingeschreven staat.
In opleiding
In de periode vóór 7 april 2007, toen de heer [naam] nog in opleiding tot bedrijfsarts was, mocht hij de titel van bedrijfsarts niet voeren. Gedurende de vervolgopleiding kan een opleideling zich arts in opleiding tot specialist of arts in opleiding (i.c.) bedrijfsgeneeskunde noemen. De heer [naam] stond gedurende zijn vervolgopleiding als arts ingeschreven in het BIG register en mocht de bij het beroep van arts horende voorbehouden handelingen zelfstandig uitvoeren.
De mate waarin de heer [naam] tijdens zijn opleiding zelfstandig bedrijfsgeneeskundige handelingen heeft mogen verrichten was afhankelijk van de fase van zijn opleiding en de daarbij behorende bekwaamheid. Gedurende zijn opleiding zal de heer [naam] steeds meer bedrijfsgeneeskundige handelingen zelfstandig hebben mogen uitvoeren om uiteindelijk aan alle competenties van een bedrijfsarts te kunnen voldoen. De beoordeling daarvan is in handen van een instituutsopleider en opleider(s) die een opleideling gedurende de vervolgopleiding begeleiden. De RGS kan u hierover dan ook geen informatie verstrekken.”
3.3.
Deze informatie kan niet worden aangemerkt als een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Er is namelijk niet voldaan aan de in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb genoemde voorwaarde. De Raad volgt verzoekster in zoverre dat uit het e-mailbericht moet worden afgeleid dat [naam] ten tijde van de medische keuring van 29 september 2003 nog niet als bedrijfsarts stond ingeschreven in het specialistenregister van de RGS. Op basis van dit enkele gegeven kan echter niet worden vastgesteld dat de uitslag van de medische keuring anders zou zijn geweest als [naam] op dat moment wel al als zodanig ingeschreven had gestaan en dat het eerdere oordeel dat het dienstongeval veeleer een ongelukkige samenloop van omstandigheden was, daarom onjuist is. Aanvullende (medische) feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb die een dergelijke gevolgtrekking zouden kunnen rechtvaardigen, ontbreken.

Conclusie en gevolgen

4. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen. Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 17 oktober 2013 in stand blijft.
5. Verzoekster krijgt daarom haar proceskosten niet vergoed. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2024.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) L.C. van Bentum