Op 2 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak met betrekking tot een dienstongeval. Verzoekster, die tijdens de verplichte dienstsport op 26 mei 2005 letsel aan haar linkerknie opliep, had eerder een verzoek ingediend om de aansprakelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid te erkennen. De minister had deze aansprakelijkheid geweigerd, wat leidde tot een eerdere uitspraak van de Raad op 17 oktober 2013, waarin werd geoordeeld dat de minister aan zijn zorgplicht had voldaan en dat het ongeval te wijten was aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
In het derde verzoek om herziening stelde verzoekster dat er een gebrek was aan de medische keuring voor de functie van PIW-er, wat volgens haar betekende dat de werkgever niet aan zijn zorgplicht had voldaan. De Raad benadrukte echter dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de uitspraak, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De Raad concludeerde dat, zelfs als er nieuwe feiten zouden zijn, deze niet tot een andere uitspraak zouden hebben geleid, aangezien het ongeval niet was veroorzaakt door de medische gesteldheid van verzoekster.
De Raad wees het verzoek om herziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. Deze beslissing werd in het openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat de eerdere uitspraak van de Raad en de rechtbank correct waren en dat de zorgplicht van de werkgever was nageleefd.