In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt het herzieningsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker had verzocht om herziening van de uitspraak van 10 september 2021, maar de Raad oordeelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gepresenteerd die een herziening rechtvaardigen. De Raad bevestigt dat het verzoek om herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak, maar om onjuistheden in de feiten te corrigeren. Aangezien verzoeker geen nieuwe feiten heeft aangedragen, wordt het verzoek afgewezen.
Desondanks heeft de Raad vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak met bijna twaalf maanden is overschreden. Dit leidt tot het recht van verzoeker op schadevergoeding. De Raad oordeelt dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig voor rekening van de Staat komt. Verzoeker ontvangt een schadevergoeding van € 1.000,-, wat overeenkomt met twee keer € 500,- voor de overschrijding van de termijn. Daarnaast wordt de Staat veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, die zijn begroot op € 67,20. De uitspraak is gedaan op 31 oktober 2024.