ECLI:NL:CRVB:2016:157

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
15 januari 2016
Zaaknummer
14/5551 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich op 29 november 2011 ziek meldde na een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 26 november 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was vastgesteld.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv was aangenomen en dat zijn medische situatie onvoldoende zorgvuldig was onderzocht. De Raad oordeelde echter dat de gronden van appellant in essentie een herhaling waren van de eerder besproken gronden bij de rechtbank. De Raad bevestigde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. Appellant had geen nieuwe medische stukken overgelegd die zijn standpunt onderbouwden. De Raad concludeerde dat de aan appellant voorgehouden functies geen overschrijding van zijn belastbaarheid opleverden.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 januari 2016.

Uitspraak

14/5551 WIA
Datum uitspraak: 15 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
20 juni 2014, 14/790 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2015. Namens appellant is verschenen mr. C.J. Driessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 29 november 2011 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet bij het Uwv ziek gemeld met interne klachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
2 oktober 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van 26 november 2013 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij in staat moet worden geacht meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 26 februari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 februari 2014 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 februari 2014 ten grondslag.
2.1.
Gedurende de beroepsfase heeft het Uwv alsnog een hoorzitting gehouden op 22 april 2014. In een rapport van 24 april 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om de voor appellant per datum in geding vastgestelde belastbaarheid aan te passen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt en dat met de beperkingen van appellant rekening is gehouden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht waarom er niet meer beperkingen opgenomen dienen te worden. Ervan uitgaande dat de functionele mogelijkheden juist zijn vastgesteld, is het de rechtbank voorts niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. De rechtbank heeft aanleiding gezien te bepalen dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht dient te vergoeden, omdat appellant terecht beroep heeft ingesteld voor zover het de schending van de hoorplicht in de bezwaarprocedure betreft. Tevens heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de door appellant gemaakte proceskosten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij meer beperkingen heeft dan is aangenomen door het Uwv. Appellant is van mening dat zijn medische situatie onvoldoende zorgvuldig is onderzocht en dat er een deskundige moet worden benoemd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant heeft aangevoerd in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van de gronden van het beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden besproken en is tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 17 februari 2014 en 24 april 2014 een concrete en deugdelijke afweging over de klachten van appellant gemaakt op grond van de dossierstukken en de beschikbare informatie van de behandelend sector. Appellant heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij meer of anders beperkt is dan is opgenomen in de FML. Er is dan ook geen reden te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen in de FML opgetekende belastbaarheid van appellant. De Raad ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de aan appellant voorgehouden functies wat betreft belasting geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid van appellant.
4.3.
Appellant heeft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het griffierecht en de proceskosten niet aangevochten.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) W. de Braal

AP