ECLI:NL:CRVB:2016:157
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich op 29 november 2011 ziek meldde na een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 26 november 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was vastgesteld.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv was aangenomen en dat zijn medische situatie onvoldoende zorgvuldig was onderzocht. De Raad oordeelde echter dat de gronden van appellant in essentie een herhaling waren van de eerder besproken gronden bij de rechtbank. De Raad bevestigde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. Appellant had geen nieuwe medische stukken overgelegd die zijn standpunt onderbouwden. De Raad concludeerde dat de aan appellant voorgehouden functies geen overschrijding van zijn belastbaarheid opleverden.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 januari 2016.