[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 22 april 2010, 09/2705 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 september 2011
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Namens appellante heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat te Alkmaar, zich als gemachtigde gesteld en nadere gronden van het hoger beroep ingediend.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hopman. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door E.J.H.M. Meijer, werkzaam bij de gemeente Heiloo.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is bij beschikking van de rechtbank van 29 augustus 2007 wegens een geestelijke stoornis onder curatele gesteld met benoeming van [naam curator 1] (hierna: curator) en [curator 2] tot curatoren. Appellante verbleef toen in de gemeente Heiloo. De curatele is opgeheven op 4 augustus 2009.
1.2. Bij brief van 17 maart 2009 heeft de curator het College meegedeeld dat appellante inmiddels verhuisd was naar de gemeente Schagen. De curator heeft bij die brief gevraagd om een vergoeding van de verhuiskosten met terugwerkende kracht.
1.3. Bij besluit van 2 april 2009, geadresseerd aan appellante op het adres van de curator, heeft het College de aanvraag afgewezen.
1.4. Bij brief van 11 september 2009, bij het College binnengekomen op 15 september 2009, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 april 2009. Appellante heeft daarbij onder meer gesteld dat het besluit van 2 april 2009 aan haar toenmalige curator is toegezonden, dat zij dit besluit pas op 7 september 2009 in handen heeft gekregen, dat zij tot dan toe niets wist van dit besluit en dat zij als curanda geen kracht had om bezwaar aan te tekenen, maar dat zij na de opheffing van de curatele in de rechtspositie is gekomen om dat doen. Wegens deze omstandigheden heeft zij gevraagd het bezwaar ontvankelijk te verklaren.
1.5. Bij besluit van 16 oktober 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 2 april 2009 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het besluit van 2 april 2009 door toezending aan het adres van de curator op de juiste wijze is bekendgemaakt en dat de termijn voor het indienen van bezwaar daarom liep tot en met 15 mei 2009. De curator heeft kennelijk geen aanleiding gezien om bezwaar te maken tegen dit besluit. Dit niet-handelen van haar wettelijk vertegenwoordiger wordt aan appellante toegerekend. Dat appellante zelf pas na de opheffing van de curatele bezwaar kon maken, maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Ten overvloede heeft de rechtbank daaraan toegevoegd dat appellante ter zitting van de rechtbank heeft gesteld dat de curator haar tijdens de bezwaartermijn op de hoogte heeft gesteld van besluit en haar in de gelegenheid heeft gesteld bezwaar in te dienen, maar dat zij dat heeft nagelaten, naar zij stelde omdat zij daartoe psychisch niet in staat was en omdat haar computer niet was aangesloten. Dit heeft de rechtbank geleid tot het oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat appellante niet met bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt dat zij binnen de bezwaartermijn geen (voorlopig) bezwaarschrift naar het College kon zenden.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat door toezending van het besluit van 2 april 2009 aan de curator als wettelijk vertegenwoordiger van appellante, dat besluit bekend wordt gemaakt als bedoeld in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2. Appellante heeft ter zitting betoogd dat het besluit van 2 april 2009 niet aan de curator is toegezonden, maar hem slechts telefonisch is meegedeeld. De Raad volgt deze stelling niet, gelet op hetgeen appellante in bezwaar heeft gesteld omtrent de verzending van dit besluit. Verder stelt de Raad vast dat op dat besluit een datum van verzending is aangebracht. Daarom volgt de Raad de rechtbank in haar oordeel dat de termijn voor het indienen van bezwaar tegen dat besluit eindigde op 15 mei 2009.
4.3. Niet in geschil is dat de curatoren tot 4 augustus 2009 bevoegd waren om bezwaar te maken tegen het besluit van 2 april 2009 en dat niet hebben gedaan. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat dit niet-handelen van de curatoren aan appellante moet worden toegerekend. Aan de beoordeling van de vraag of de curator daarmee juist gehandeld heeft komt de Raad dan ook niet toe.
4.4. Appellante heeft betoogd dat, na de beëindiging van de curatele en de toezending van het besluit van 2 april 2009 aan haar zelf, een nieuwe termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is aangevangen. De Raad verwerpt dit betoog, aangezien voor zo’n nieuwe termijn voor het maken van bezwaar geen wettelijke basis bestaat.
4.5. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkheid op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.6. Appellante heeft aangevoerd dat zij niet in verzuim is geweest aangezien zij bezwaar heeft gemaakt binnen korte tijd na beëindiging van de curatele op 4 augustus 2009. In aanmerking genomen dat vaststaat dat appellante op 4 augustus 2009 bekend was met de inhoud van het besluit van 2 april 2009 treft deze beroepsgrond reeds daarom geen doel omdat appellante pas zes weken na 4 augustus 2009 het bezwaarschrift heeft ingediend. Appellante heeft nog gesteld dat zij na de opheffing van de curatele veel tijd en moeite heeft besteed aan het op orde brengen van haar administratie. Daarmee is naar het oordeel van de Raad geen sprake van een uitzonderlijk geval waarin een betrokkene een langere termijn dan twee weken gegund moet worden voor het verschoonbaar te laat indienen van een bezwaarschrift.
4.7. Dit voert tot de conclusie dat het hoger beroep faalt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en J.N.A. Bootsma en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2011.