ECLI:NL:CRVB:2024:2077

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
22/2186 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand wegens niet verstrekken van woon- en leefsituatie gegevens

In deze zaak gaat het om de opschorting en intrekking van de bijstand van appellante door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellante heeft geen gegevens over haar woon- en leefsituatie verstrekt, ondanks herhaaldelijke verzoeken van het college. Het college heeft de bijstand opgeschort en later ingetrokken, omdat appellante niet tijdig de gevraagde informatie heeft aangeleverd. Appellante heeft aangevoerd dat het college niet bevoegd was om de bijstand op te schorten en dat de intrekking niet evenredig was gezien haar multiproblematiek. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellante niet met concrete en verifieerbare stukken heeft onderbouwd dat zij door haar problematiek niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken. De Raad bevestigt dat appellante verantwoordelijk is voor de ontvangst van haar post en dat het college niet verplicht was om haar op een andere manier te benaderen. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet, omdat de enkele verwijzing naar multiproblematiek onvoldoende is om te concluderen dat de intrekking van de bijstand onevenredig was. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

22/2186 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2022, 21/4739 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 22 oktober 2024

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om een opschorting en intrekking van de bijstand, met als reden dat appellante de door het college gevraagde gegevens over haar woon- en leefsituatie niet aan het college heeft verstrekt. Het college had om deze gegevens gevraagd, omdat de woonsituatie van appellante als gevolg van het retour komen van uitkeringsspecificaties onduidelijk was. Appellante heeft aangevoerd dat het college niet bevoegd was om het recht op bijstand op te schorten. Daarnaast is het college zonder zorgvuldig onderzoek overgegaan tot intrekking van de uitkering en is deze intrekking als gevolg van de ernstige multiproblematiek waarmee zij kampte, niet evenredig. Deze beroepsgronden slagen niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 26 augustus 2024 heeft mr. Vlieger aan de Raad meegedeeld dat hij zich heeft onttrokken als gemachtigde.
De Raad heeft de zaak, gevoegd met de zaak 22/2250 PW, behandeld op een zitting van 10 september 2024. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulders en mr. C.J. Telting. In de zaak 22/2250 PW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving sinds 1 mei 2020 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Zij stond sinds 1 november 2020 ingeschreven op het adres [uitkeringsadres] in [woonplaats] (uitkeringsadres). Zij huurde op dit adres een kamer.
1.2.
Omdat uitkeringsspecificaties retour zijn gekomen met de vermelding dat appellante niet meer op het uitkeringsadres woont, is het college een onderzoek gestart naar het recht op bijstand van appellante.
1.3.
Met een brief van 4 mei 2021 heeft een medewerker van de afdeling Inkomensvoorziening en Inkomen van de gemeente [woonplaats] appellante verzocht om haar woon- en leefsituatie te verduidelijken en in verband hiermee uiterlijk op 11 mei 2021 een aantal gegevens over te leggen, waaronder:
- een geldig Nederlands paspoort en/of identiteitskaart;
- een schriftelijke verklaring van de hoofdbewoonster dat appellante nog steeds op het uitkeringsadres woont en, indien dit niet het geval is, alle informatie over het nieuwe woonadres;
- alle bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen vanaf 1 februari 2021;
- betaalbewijzen van de huurbetalingen van de laatste drie maanden;
- een schriftelijke toelichting waarom de correspondentie wordt teruggestuurd.
1.4.
De brief van 4 mei 2021 is aan het college geretourneerd met de vermelding “retour! Afzender.”
1.5.
Omdat appellante de in de brief van 4 mei 2021 gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn aan het college heeft verstrekt, heeft het college met het besluit van 14 mei 2021 (besluit 1) het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW met ingang van 12 mei 2021 opgeschort. Daarbij heeft het college appellante in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 26 mei 2021 alsnog de gevraagde gegevens over te leggen.
1.6.
Met het besluit van 28 mei 2021 (besluit 2) heeft het college met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW de bijstand met ingang van 12 mei 2021 ingetrokken, op de grond dat appellante de gevraagde gegevens ook niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft ingeleverd. Als gevolg hiervan heeft het college het recht op bijstand niet kunnen vaststellen.
1.7.
Het college heeft de besluiten 1 en 2 eveneens “retour afzender” ontvangen.
1.8.
Met het besluit van 9 september 2021 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard en die besluiten gehandhaafd.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken
.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de opschorting en intrekking van de bijstand met ingang van 12 mei 2021 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Opschorting en intrekking na opschorting
4.1.
Niet in geschil is dat de door het college in de brief van 4 mei 2021 gevraagde gegevens van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en ook niet dat appellante deze gegevens niet heeft verstrekt. Daarnaast is niet in geschil dat appellante deze gegevens niet binnen de in besluit 1 gestelde hersteltermijn aan het college heeft verstrekt.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat door de multiproblematiek waarmee zij kampte, waaronder ziekte, schulden en huisvestingsproblemen, haar niet kan worden verweten dat zij het college niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van de wijzigingen in haar verblijfadres. Op grond hiervan was het college niet bevoegd om het recht op bijstand op te schorten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1.
Appellante heeft niet met concrete en verifieerbare stukken onderbouwd dat sprake was van multiproblematiek en dat zij in verband met die problematiek niet in staat was om aan het college te melden dat haar woonsituatie was gewijzigd.
4.3.
Appellante heeft verder aangevoerd dat is overgegaan tot intrekking van de bijstand zonder zorgvuldig onderzoek. Appellante beroept zich hierbij op een uitspraak van de Raad van 27 augustus 2019. [1] Uit deze uitspraak volgt volgens appellante aan de ene kant dat de omstandigheid dat poststukken onbesteld retour komen, onvoldoende is voor de conclusie dat zij niet woonachtig is op het uitkeringsadres en aan de andere kant dat het college een adresonderzoek had moeten doen. Verder heeft appellante betoogd dat het college aanleiding had moeten zien haar op een andere manier dan per post, bijvoorbeeld telefonisch, te benaderen om meer duidelijkheid te krijgen over haar woonsituatie. Ook had het college contact kunnen zoeken met haar gemachtigde. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Het beroep op de uitspraak van 27 augustus 2019 kan appellante namelijk niet baten, omdat dat geval niet vergelijkbaar is met haar geval. In die uitspraak ging het namelijk om een intrekking op de grond dat betrokkene haar inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij niet langer woonachtig was op het adres waarop zij in de Basisregistratie personen ingeschreven stond. Die intrekking was gebaseerd op artikel 54, derde lid van de PW. Daarvan is in deze situatie geen sprake. In deze situatie is sprake van een intrekking op grond van artikel 54, vierde lid van de PW, omdat appellante na een eerdere opschorting de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd in de daarvoor gegeven hersteltermijn.
4.3.2.
Zolang appellante geen adreswijziging heeft doorgegeven aan het college, behoort het verder tot haar verantwoordelijkheid zorg te dragen voor de ontvangst van haar post. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [2] Gelet op die eigen verantwoordelijkheid kan appellante niet worden gevolgd in haar stelling dat, omdat aan haar verzonden brieven retour werden gestuurd, het college haar op een andere manier dan via de post had moeten benaderen. [3]
4.4.
Appellante heeft verder nog aangevoerd dat de multiproblematiek waarmee zij kampte, dusdanig ernstig was dat het in haar geval niet evenredig was om de bijstand in te trekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dat staat in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De enkele verwijzing naar niet onderbouwde multiproblematiek is onvoldoende om te kunnen zeggen dat de gevolgen van de intrekking van de bijstand in dit geval onevenredig zijn met het daarmee te dienen doel.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.A. Timmer, in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2024.
(getekend) W.A. Timmer
(getekend) M. Ramanand

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4, tweede lid
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Participatiewet
Artikel 17, eerste lid
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 53a, eerste lid
1. Onverminderd 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 54
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2 Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van 19 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2520 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:CRVB:2020:2520), r.o. 4.4 en 12 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8079, r.o. 4.1.
3.Vergelijk de uitspraak van 4 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1716 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:CRVB:2020:1716), r.o. 4.6.