ECLI:NL:CRVB:2012:BW8079

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5176 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor postbuskosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een postbus, omdat hij problemen ondervond met het ontvangen van zijn post in zijn flatgebouw. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de kosten voor de postbus niet als noodzakelijke kosten van het bestaan konden worden aangemerkt, omdat de appellant zelf verantwoordelijk is voor de ontvangst van zijn post en hij niet had aangetoond dat hij eerst zelf een oplossing had geprobeerd te vinden voor zijn problemen.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De appellant had aangevoerd dat hij regelmatig belangrijke post niet ontving, wat leidde tot communicatiestoornissen en zelfs tot intrekking van zijn uitkering. Hij had het probleem voorgelegd aan zijn verhuurder en de politie, maar zonder resultaat. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende had onderbouwd hoe vaak hij post niet had ontvangen en welke stappen hij had ondernomen om zijn situatie te verbeteren.

De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de kosten voor de aanschaf van een postbus niet als noodzakelijke kosten in de zin van de Wet werk en bijstand (WWB) konden worden aangemerkt. De stelling van de appellant dat de gemeente als verhuurder verantwoordelijk was voor veilige brievenbussen, werd verworpen, omdat het geschil betrekking had op de toepassing van de WWB en niet op civielrechtelijke verantwoordelijkheden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/5176 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 september 2009, 08/5349 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 12 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 1 mei 2012. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 30 oktober 2008 heeft het college de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van het verkrijgen van een postbus afgewezen.
1.2. Bij besluit van 17 december 2008 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 oktober 2008 ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de kosten van een postbus geen uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het college terecht de aanvraag om bijzondere bijstand heeft afgewezen omdat niet is gebleken dat de betreffende kosten in het individuele geval van appellant noodzakelijk zijn.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat een postbus voor hem noodzakelijk is. Appellant woont in een flatgebouw en in de hal bevinden zich alle brievenbussen. Regelmatig heeft hij post niet ontvangen omdat zijn brievenbus vermoedelijk door hangjongeren die zich in de hal ophouden wordt geleegd. In het verleden is gebleken dat het niet ontvangen van belangrijke post van de gemeente tot communicatiestoornissen kan leiden en tot intrekking van zijn uitkering. Appellant heeft het probleem van de ontvangst van de post voorgelegd aan zijn verhuurder en de politie maar die hebben geen oplossing geboden. Naar de mening van appellant is de gemeente als verhuurder zelf verantwoordelijk voor veilige brievenbussen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij voor de tekst van artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) en het beoordelingskader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat appellant zelf verantwoordelijk is voor de ontvangst van zijn post en dat hij, indien hij daarbij problemen ondervindt, daarvoor eerst zelf een oplossing dient te zoeken. Niet gebleken is dat appellant eerst zelf heeft getracht het door hem gestelde probleem van de ontvangst van de post op te lossen. In dit verband had het op de weg van appellant gelegen om duidelijk te maken hoe vaak hij belangrijke post niet heeft ontvangen, welke maatregelen hij heeft genomen om zijn brievenbus te beveiligen en welke stappen hij heeft ondernomen richting zijn verhuurder en de politie. De stelling dat zijn verhuurder en de politie geen oplossing hebben geboden, heeft appellant niet nader onderbouwd. De conclusie is dan ook dat de kosten voor aanschaf van een postbus in het geval van appellant niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB kunnen worden aangemerkt.
4.2. De stelling van appellant aangaande de rol van de gemeente als verhuurder treft geen doel. Het gaat in het onderhavige geschil om de taakuitoefening van het college in het kader van de toepassing van de WWB en niet om de civielrechtelijke taak die een verhuurder heeft.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.F. Bandringa en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2012.
(get.) C. van Viegen.
(get.) R.L.G. Boot.
HD