ECLI:NL:CRVB:2024:2025

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
23/1779 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering van appellant. De appellant ontving vanaf 13 februari 2012 een WIA-uitkering, maar heeft in 2021 aan het UWV doorgegeven dat hij als zelfstandige ging werken. Het UWV heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkering, waarbij bleek dat appellant werkzaamheden had verricht die hij niet had gemeld. Het UWV heeft de WIA-uitkering herzien en een bedrag van € 24.167,57 teruggevorderd over verschillende maanden waarin appellant werkzaamheden had verricht, maar geen verifieerbare gegevens had verstrekt over zijn inkomsten.

De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant tegen het besluit van het UWV ongegrond verklaard. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat het UWV niet had aangetoond dat hij in de betreffende maanden had gewerkt. De Raad oordeelde echter dat het UWV voldoende aannemelijk had gemaakt dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden door zijn werkzaamheden niet te melden. De Raad bevestigde dat het UWV bevoegd was om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen, gezien het ontbreken van concrete gegevens van appellant. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

23/1779 WIA
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 mei 2023, 22/1395 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant over de periode 13 februari 2012 tot en met 31 augustus 2015 heeft herzien en over elf maanden het te veel betaalde bedrag aan uitkering heeft teruggevorderd. Volgens appellant heeft het Uwv niet aannemelijk gemaakt dat hij werkzaamheden heeft verricht in de maanden waarover het Uwv de uitkering heeft herzien en teruggevorderd en ook niet dat het recht niet meer kan worden vastgesteld. De Raad volgt dit standpunt niet en oordeelt dat het Uwv de WIAuitkering terecht heeft herzien en teruggevorderd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.J.P. Toonen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft partijen naar aanleiding van zijn tussenuitspraak van 18 april 2024 [1] over het toetsingskader bij herzienings- en/of terugvorderingsbesluiten in de gelegenheid gesteld de Raad te informeren of de uitspraak volgens hen gevolgen heeft voor deze zaak.
Het Uwv heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Appellant heeft niet gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 juli 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Toonen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf 13 februari 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
Op 25 mei 2021 heeft appellant aan het Uwv doorgegeven dat hij met ingang van 25 mei 2021 gedurende 40 uur per week als zelfstandige gaat werken, met een geschat inkomen van € 40.000,- per jaar. Naar aanleiding daarvan heeft het Uwv het voorschot op de WIA-uitkering op nihil gesteld en bepaald dat de inkomsten van appellant met ingang van 1 juni 2021 zullen worden verrekend met zijn WIA-uitkering.
1.3.
Naar aanleiding van een interne melding heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant uitbetaalde WIA-uitkering. In dit kader is een internetonderzoek verricht naar de onderneming van appellant. Gebleken is dat appellant sinds 19 november 2020 bij de Kamer van Koophandel staat ingeschreven met de onderneming [bedrijfsnaam] . Appellant is op 23 augustus 2021 gehoord door een medewerker van het Uwv. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport Handhaving Inspectie van 26 augustus 2021. In het rapport staan de volgende conclusies. Het bedrijf verricht elektrotechnische werkzaamheden en loodgieters- en fitterswerk. Uit informatie van de website marktplaats.nl blijkt dat [bedrijfsnaam] al bijna 14 jaar actief is. Gelet op de recensies op Marktplaats op het account van appellant met de naam [bedrijfsnaam] is aannemelijk dat hij in ieder geval in de maanden dat recensies zijn geplaatst klussen voor derden heeft verricht waarvoor hij geld heeft ontvangen. De recensies hebben betrekking op elektra-werkzaamheden en daarnaast klein sanitair- en tegelwerk. Omdat appellant geen gegevens heeft verstrekt over de omvang van de werkzaamheden en de inkomsten, heeft het Uwv het recht op uitkering over genoemde maanden niet kunnen vaststellen.
1.4.
Bij besluit van 2 november 2021 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant over de periode van 13 februari 2012 tot en met 31 augustus 2015 herzien en een bedrag van € 24.167,57 bruto aan te veel betaalde WIA-uitkering van appellant teruggevorderd over de maanden februari, april, juni, augustus en september 2012, februari, juni en augustus 2014 en juni, juli en augustus 2015.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 23 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij werkzaamheden heeft verricht. Het Uwv heeft de terugvordering beperkt tot de maanden waarin reviews zijn geplaatst op Marktplaats. Appellant heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens aangetoond dat hij in deze maanden wel recht zou hebben gehad op een volledige dan wel gedeeltelijke uitkering. Hij heeft niets gesteld of aannemeljk gemaakt met betrekking tot de door hem verrichte werkzaamheden. Een eventueel nadeel van het schattenderwijs vaststellen van inkomsten door het Uwv komt dan ook voor rekening van appellant. Verder heeft de rechtbank overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan van terugvordering moet worden afgezien.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft niet betwist dat hij heeft gewerkt, maar hij weet niet meer wanneer. De reviews waar het Uwv naar verwijst kunnen ook betrekking hebben op een andere periode dan waarvan het Uwv is uitgegaan. Appellant heeft gesteld dat op het Uwv de bewijslast rust en dat het Uwv per maand dient vast te stellen of sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Daarin is het Uwv volgens appellant niet geslaagd. De verklaring die appellant heeft afgelegd op 23 augustus 2021 kan niet worden opgevat als een erkenning dat hij in de periode 2012 tot 2015 heeft gewerkt. Hij weet niet meer wat er in deze periode is gebeurd. Dat was een moeilijke periode. Zijn vrouw kan over deze periode ook geen informatie verschaffen en een agenda, voor zover die werd bijgehouden, heeft hij niet bewaard.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering is een belastend besluit waarbij het aan het Uwv is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het Uwv rust. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het Uwv feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat als gevolg van het door appellant niet nakomen van zijn inlichtingenplicht van de Wet WIA zijn recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. [2]
4.2.
Het Uwv heeft met de gegevens uit het onderzoek voldoende aannemelijk gemaakt dat appellant in de periode 13 februari 2012 tot en met 31 augustus 2015 werkzaamheden heeft verricht, die appellant niet heeft gemeld bij het Uwv. Hierbij heeft het Uwv zich mogen baseren op de gegevens verkregen uit het onderzoek, waaronder informatie uit de reviews op Marktplaats, en het gesprek met appellant van 23 augusutus 2021. Op Marktplaats zijn in genoemde periode reviews geplaatst over elektra-werkzaamheden van [bedrijfsnaam] , waarin heel concreet wordt gesproken over werkzaamheden verricht door [naam] . [bedrijfsnaam] is de naam van de eenmanszaak van appellant en appellant heeft verklaard dat hij [naam] wordt genoemd. Ook het telefoonnummer dat is vermeld op Martkplaats is het telefoonnummer dat appellant op Facebook en bij de Kamer van Koophandel heeft gebruikt. Reeds gelet hierop heeft het Uwv voldoende aannemelijk gemaakt dat het werkzaamheden verricht door appellant zijn waarover in de reviews wordt verklaard. Daarmee is aannemelijk dat appellant in genoemde periode werkzaamheden heeft verricht. Bovendien kan uit wat appellant zelf heeft verklaard tijdens het gesprek worden geconcludeerd dat hij in deze periode wel eens heeft geklust voor geld. Nadat de inspecteur aan appellant tijdens het gesprek de reviews van Marktplaats heeft laten zien, heeft appellant geantwoord: “Ik kan u echt niet zeggen wat voor bedragen ik heb ontvangen voor de klussen over de jaren 2010, 2011, 2012, 2014 en 2015”.
4.3.
Deze werkzaamheden moeten worden aangemerkt als activiteiten die in het economisch verkeer op geld waardeerbaar zijn. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze werkzaamheden van invloed konden zijn op zijn recht op uitkering en de hoogte van de uitkering. Door geen melding te maken van deze werkzaamheden heeft appellant zijn inlichtingenplicht van artikel 27 van de Wet WIA geschonden
.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad [3] is het Uwv in een geval als het onderhavige, waarin betrokkene heeft verzuimd concrete, verifieerbare gegevens over zijn werkzaamheden en inkomsten te verschaffen, bevoegd om die inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Daarom heeft het Uwv mogen uitgaan van de gemaakte schatting. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de schatting van het Uwv, waarbij het Uwv uitsluitend in de maanden waarin een review op Marktplaats is geplaatst is uitgegaan van door appellant verrichte werkzaamheden, voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Appellant heeft over deze maanden geen objectiveerbare en verifieerbare gegevens overgelegd omtrent zijn werkzaamheden en verdiensten. Ook in hoger beroep heeft appellant geen stukken overgelegd waaruit op verifieerbare wijze de omvang van de werkzaamheden of inkomsten in deze maanden blijkt. Dat appellant niet heeft bijgehouden hoeveel uren hij in deze maanden heeft besteed aan de werkzaamheden en wat hij daarmee heeft verdiend, komt voor zijn risico. De stelling dat een enkele review te weinig is om de terugvordering van een hele maand op te baseren, wordt niet gevolgd. Door het niet nakomen van de inlichtingenplicht en bij gebrek aan objectieve en verifieerbare gegevens over uit de werkzaamheden genoten inkomen heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht over genoemde maanden niet kan worden vastgesteld. Dat het Uwv de herziening en terugvordering enkel heeft gebaseerd op de maanden waarin een review is geplaatst is overigens in het voordeel van appellant geweest. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv terecht over genoemde maanden een bedrag van in totaal € 24.167,57 (bruto) als te veel betaalde WIA-uitkering van appellant heeft teruggevorderd.
4.5.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. De oorzaak van de herziening en terugvordering is gelegen in het feit dat appellant de inlichtingenplicht heeft geschonden en ligt dan ook niet bij het Uwv. Verder heeft appellant geen gronden tegen de invordering van de uitkering ingebracht en bovendien is een betalingsregeling van € 250,- per maand met appellant getroffen. Daarnaast is gebleken dat appellant over het jaar 2022 geen recht heeft op uitkering, omdat zijn inkomsten per maand zijn vastgesteld op € 6.950,50 per maand en dus is niet is gebleken dat de terugvordering ernstige financiële gevolgen voor appellant heeft. De Raad kan deze motivering, die door appellant niet is betwist, volgen.

Conclusie en gevolgen

5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de herziening en de terugvordering van de WIA-uitkering in stand blijven.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin als voorzitter en C. Karman en J.D. Streefkerk als leden, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S.P.A. Elzer

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet WIA

Artikel 27

1. De verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet en de instelling waaraan op grond van artikel 71 een uitkering op grond van deze wet wordt uitbetaald, verstrekt op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van reïntegratie, aan het UWV. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 76
1. Het UWV herziet beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beschikkingen in, indien:
a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
b. (…)
c. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
(…)
3. Indien daarvoor dringende redenen zijn, kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien.
Artikel 77
1. Een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt wordt door het UWV teruggevorderd.
(…)
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
(…)

Voetnoten

1.Tussenuitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2708.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1824.