ECLI:NL:CRVB:2024:1968
Centrale Raad van Beroep
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding en proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in WIA-zaak
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarbij zij in het gelijk is gesteld door het Uwv. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep, waarbij de Raad de intrekking van het hoger beroep door appellante heeft geaccepteerd. Appellante heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met zeventien maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,-. De Raad heeft ook geoordeeld dat zowel de Staat der Nederlanden als het Uwv ieder voor de helft verantwoordelijk zijn voor de overschrijding van de termijn, en heeft hen veroordeeld tot betaling van € 750,- aan appellante.
Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 4.634,53. Dit bedrag omvat kosten voor rechtsbijstand en reiskosten. De Raad heeft ook bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 174,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.