ECLI:NL:CRVB:2021:395
Centrale Raad van Beroep
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de geschiktheid van appellante voor geselecteerde functies in het kader van de WIA
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2021, in de zaak 19/3349 WIA-T, wordt de geschiktheid van appellante voor bepaalde functies in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) besproken. Appellante, die lijdt aan diverse psychische en fysieke klachten, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op haar begeleidingsbehoefte. Zowel psycholoog Motmans als Aob Compaz hebben aangegeven dat appellante speciale begeleiding nodig heeft, waarbij kennis van haar beperkingen en autisme noodzakelijk is. De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft aangetoond dat de geselecteerde functies passen bij de begeleidingsbehoefte van appellante. De Raad stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft aangegeven op welk niveau van begeleiding appellante is aangewezen en dat er onvoldoende is ingegaan op de informatie van de jobcoach.
De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag, en dat het Uwv het gebrek in het besluit van 28 mei 2018 moet herstellen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de begeleidingsbehoefte in relatie tot de geschiktheid voor de geduide functies. De Raad draagt het Uwv op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.