ECLI:NL:CRVB:2024:1953
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WAO-uitkering op basis van medische beperkingen en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WAO-uitkering toe te kennen. Appellant, die voor het laatst als heftruckchauffeur werkte, meldde zich in 1997 ziek vanwege lage rugklachten. Na een periode van arbeidsongeschiktheid ontving hij een WAO-uitkering, die in 2006 werd beëindigd omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. In 2019 meldde appellant toegenomen medische klachten, maar het Uwv weigerde zijn aanvraag voor een WAO-uitkering in 2021, omdat er geen toename van beperkingen was vastgesteld binnen vijf jaar na de beëindiging van de uitkering. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht geen WAO-uitkering heeft toegekend, omdat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor een toename van zijn medische beperkingen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de weigering van de uitkering in stand blijft. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten.