4.1.Appellant voert allereerst aan dat de rechtbank een kostenveroordeling had moeten uitspreken in verband met het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 22 augustus 2019. Tussen partijen is niet in geschil dat het college niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, het beroep tegen het niet tijdig beslissen terecht was en dat de rechtbank om die reden een vergoeding had moeten toekennen in verband met de zitting.
4.2.1.Appellant is in beginsel verplicht om – kort gezegd – gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Dat staat in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW. Daarbij bepaalt niet hij, maar het college welke reintegratievoorziening nodig is voor het beoogde doel: arbeidsinschakeling. Dit volgt uit vaste rechtspraak.
4.2.2.Uit die vaste rechtspraak volgt ook dat het bijstandverlenend orgaan maatwerk moet leveren en dat de voorziening het resultaat moet zijn van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden afweging. Het bijstandverlenend orgaan moet verder aan de betrokkene kenbaar maken waaruit de voorziening concreet bestaat, waarom deze voorziening, gelet op de feiten en omstandigheden in het individuele geval, is aangewezen en welk tijdpad wordt gevolgd.
4.2.3.Appellant voert aan dat het college geen maatwerk heeft geleverd. Afgesproken was dat appellant aan het werk zou gaan in de medische logistiek. Daarin past niet een traject dat is gericht op het opdoen van werknemersvaardigheden bij De Werkmeester. Het college heeft appellant op geen enkel moment kenbaar gemaakt dat en waarom hij aan het traject moest deelnemen. Ook heeft het college geen voorafgaande op de persoon toegesneden afweging gemaakt waarom het traject, ondanks de gemaakte afspraak om een baan te zoeken in de medische logistiek, voor appellant aangewezen was. Het was appellant gelet hierop niet duidelijk waarom hij aan dit traject moest deelnemen. Ook was voor appellant niet duidelijk hoelang het traject zou duren. De beroepsgrond dat het college geen maatwerk heeft geleverd slaagt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.2.4.Tijdens het in 1.3 genoemde gesprek van 26 juni 2018 is met appellant afgesproken dat hij een kans zou krijgen op een betaalde baan. Dit gesprek heeft geen vervolg gekregen. Op 16 november 2018 heeft een nieuw gesprek plaatsgevonden waarin met appellant is gesproken over zijn mogelijkheden in de medische logistiek. Dit heeft met de in 1.5 genoemde brief van 27 maart 2019 een vervolg gekregen. Die brief heeft als vetgedrukte koptekst “Per direct aan de slag in de medische logistiek!” Tijdens de daarop volgende informatiebijeenkomst op 8 april 2019 is met appellant afgesproken dat hij op 11 april 2019 een gesprek zou hebben met een accountmanager over zijn mogelijkheden binnen de medische logistiek. Of dat gesprek heeft plaatsgevonden is niet duidelijk.
4.2.5.Het eerstvolgende dat in de gedingstukken wel zichtbaar is, is dat appellant van De Werkmeester de uitnodiging van 15 april 2019 ontvangt voor het intakegesprek op 23 april 2019. In die brief staat weliswaar dat appellant inmiddels door zijn consulent op de hoogte is gebracht van het feit dat hij aan het traject werknemersvaardigheden gaat deelnemen en ook in een document van 12 april 2019 met vermelding “re-integratie los stuk” staat dat de aanmelding met appellant is besproken, maar dat dit op enig moment daadwerkelijk is gebeurd vindt geen steun in de stukken. Voor het tegendeel is wel steun te vinden in de stukken. Uit het door appellant aan De Werkmeester verstuurde e-mailbericht van 25 juni 2019 volgt dat hij tijdens de intake op 23 april 2019 heeft gevraagd waarom hij vooraf door het college niet op de hoogte is gesteld van de deelname aan het traject. Uit de reactie daarop van De Werkmeester en de daarop volgende brief van de consulent van 4 juli 2019 volgt niet dat het college appellant voorafgaand aan het traject duidelijk heeft gemaakt dat en waarom hij het traject moest volgen. In de brief van 4 juli 2019 volstaat de consulent met de mededeling dat appellant met De Werkmeester een plan heeft gemaakt om de mogelijkheden om werk te vinden te vergroten en dat hij daaraan moet meewerken. De Raad houdt het er gelet hierop voor dat het college op geen enkel moment voorafgaand aan het intakegesprek aan appellant kenbaar heeft gemaakt dat hij het traject bij De Werkmeester moest volgen en hem dus ook niet duidelijk heeft gemaakt waarom dat traject, in afwijking van de met appellant gemaakte afspraak om de mogelijkheden binnen de medische logistiek te verkennen, op dat moment voor hem aangewezen was. Ook na aanvang van het traject heeft het college dit appellant op geen enkel moment kenbaar gemaakt.
4.2.6.Uit 4.2.5 volgt dat het college appellant niet kenbaar heeft gemaakt dat hij het traject bij De Werkmeester moest volgen. Het college heeft hem niet duidelijk gemaakt waaruit dat traject zou bestaan en waarom dat in zijn geval aangewezen was. Dat appellant op 23 april 2019 een trajectplan heeft ondertekend en feitelijk aan het traject is begonnen doet hier niet aan af. Dat laat immers onverlet dat het college op geen enkel moment naar hem toe heeft gecommuniceerd dat en waarom hij dit traject moest volgen, ook niet nadat hij daarover uitleg had gevraagd. Daar komt bij dat in het trajectplan slechts in algemene zin staat wat het doel van het traject is en wat het traject globaal gezien inhoudt. Dat en waarom dit traject voor appellant aangewezen is, volgt daaruit niet. Met name wordt niet duidelijk waarom de afspraak om de mogelijkheden in de medische logistiek te verkennen wordt verlaten, dan wel waarom het werknemersvaardighedentraject voor appellant aangewezen wordt geacht voordat een baan in de medische logistiek in beeld komt.
4.2.7.Uit 4.2.5 en 4.2.6 volgt dat de grond dat het college geen maatwerk heeft geleverd slaagt. Omdat appellant op geen enkel moment duidelijk is geworden dat en waarom de voorziening in zijn geval is aangewezen, kan appellant niet worden verweten dat hij daaraan niet heeft meegewerkt. Daarvan uitgaande heeft het college zich ter zitting op het standpunt gesteld dat voor alle drie de maatregelen de grondslag komt te ontvallen. Dit betekent dat de aangevallen uitspraken 1 en 2 moeten worden vernietigd. De Raad zal de beroepen gegrond verklaren, de bestreden besluiten vernietigen en de besluiten van 22 augustus 2019, van 30 september 2019 en van 22 november 2019 herroepen omdat aan die besluiten hetzelfde gebrek kleeft.