In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiseres, die per 1 november 2021 was aangevraagd. Eiseres, die sinds 4 november 2019 uitviel met psychische klachten, had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv concludeerden dat eiseres op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geschikt was voor een aantal functies, wat resulteerde in een arbeidsongeschiktheidspercentage van 7,66%. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het primaire besluit. Tijdens de zitting op 22 augustus 2023 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat er onvoldoende medische informatie was opgevraagd bij haar behandelaars.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten voldeden. Eiseres had geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt onderbouwde. De rechtbank concludeerde dat de psychische en lichamelijke beperkingen van eiseres adequaat waren beoordeeld en dat de geduide functies actueel waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de weigering van de WIA-uitkering op goede gronden was gedaan. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het griffierecht werd vergoed.