ECLI:NL:RBMNE:2022:1601

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/4289
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de zaak behandeld van een eiser die een WIA-uitkering heeft aangevraagd na een ziekmelding op 18 maart 2019. Na de wettelijke wachttijd van twee jaar heeft het UWV de aanvraag beoordeeld en vastgesteld dat eiser 19,36% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot de afwijzing van de WIA-aanvraag. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 17 maart 2022 behandeld en zich gericht op de vraag of het UWV de aanvraag terecht heeft geweigerd. De rechtbank oordeelt dat de medische rapportages van het UWV onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De primaire verzekeringsarts heeft eiser slechts 15 minuten telefonisch gesproken en heeft geen actuele medische informatie opgevraagd. De rechtbank concludeert dat er op de datum in geding, 15 maart 2021, al sprake was van een ernstige depressieve stoornis, wat niet correct is beoordeeld door het UWV.

De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in de beoordeling te herstellen door de diagnose te wijzigen en de beperkingen in de FML opnieuw vast te stellen. Het UWV moet binnen twee weken meedelen of het gebruik maakt van deze gelegenheid en heeft zes weken de tijd om het gebrek te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4289-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O. Labordus),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: J. Swart).

Inleiding

Eiser werkte als chef bediening voor 32 uur per week. Op 18 maart 2019 heeft hij zich ziekgemeld. Na de wettelijke wachttijd van 2 jaar heeft eiser bij het Uwv een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
Het Uwv heeft de aanvraag van eiser beoordeeld. Een verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en heeft een telefonisch spreekuur gehouden op 1 maart 2021. Een verzekeringsarts heeft beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn en heeft deze beperkingen opgenomen in een functionelemogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv drie functies geduid die eiser, ondanks zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft ook nog twee reservefuncties geduid. De arbeidsdeskundige heeft berekend wat de verdiencapaciteit is en aan de hand daarvan heeft hij berekend dat eiser 19,36% arbeidsongeschikt is.
Op 6 april 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding van het bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv een nieuw onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en een telefonisch spreekuur gehouden op 1 september 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om van het standpunt van de primaire verzekeringsarts af te wijken en de FML aan te passen of meer beperkingen op te nemen. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft ook geen aanleiding gezien om de mate van arbeidsongeschikt te wijzigen.
Bij het besluit van 14 september 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft aanvullende beroepsgronden ingediend en een rapport van een verzekeringsarts bij [medisch adviesbureau] , van 21 februari 2022 (hierna: het rapport van [medisch adviesbureau] ) en een brief van GGZ Centraal van 25 oktober 2022 overgelegd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op deze stukken gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. In geschil is de vraag of het UWV de aanvraag van eiser voor een WIA-uitkering terecht heeft geweigerd. Het UWV heeft dat moeten beoordelen op basis van eisers situatie op 15 maart 2021, de datum in geding. Dat is ook de datum waar de rechtbank naar kijkt.
Beoordelingskader
2. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
  • zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen;
  • bevatten geen tegenstrijdigheden; en
  • zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Standpunten partijen
3. Eiser voert aan dat het onderzoek niet juist is geweest, omdat er alleen telefonische spreekuren hebben plaatsgevonden. Hierdoor heeft geen juiste inschatting plaatsgevonden van zowel de psychische als lichamelijke klachten en de beperkingen die hiervan het gevolg zijn. Eiser verwijst in dit kader naar het rapport van [medisch adviesbureau] . Met betrekking tot de inhoudelijke medische beoordeling voert eiser aan dat er in de FML een beperking had moeten worden aangenomen op rubriek 1 onder item 8.6, omdat eiser op de datum in geding 10 mg Oxazepam per dag gebruikte en hij daardoor medisch ongeschikt was voor werkzaamheden met een verhoogd persoonlijk risico. Eiser voert verder aan dat uit het rapport van [medisch adviesbureau] volgt dat er sprake is van een ernstige depressieve stoornis, terwijl het UWV ervan uit is gegaan dat de depressieve episode grotendeels was opgeklaard. Volgens eiser was er op de datum in geding al sprake van de nu vastgestelde ernstige depressieve stoornis.
4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het UWV heeft naar aanleiding van het rapport van [medisch adviesbureau] alsnog de FML op punt 1.8.6. aangepast. Met betrekking tot de psychische klachten handhaaft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de eerder vastgestelde beperkingen. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies ook na de wijziging van de FML nog steeds passend zijn en dat het onderzoek niet onzorgvuldig is geweest.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser op de zitting heeft erkend dat de toegevoegde beperking onder rubriek 1 onder item 8.6 niet kan leiden tot wijzigingen in de geduide functies, en dat hij daarover geen beoordeling meer wenst van de rechtbank.
6. De rechtbank ziet zich nog voor de vraag gesteld of het onderzoek van het UWV zorgvuldig is geweest en of eisers psychische klachten op de datum in geding juist zijn beoordeeld.
7. De rechtbank overweegt dat de medische beperkingen van eiser zijn beoordeeld door een primaire verzekeringsarts en dat deze zijn heroverwogen door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en er heeft een telefonisch spreekuur (van 15 minuten) plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en eiser gesproken op de digitale hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen medische informatie opgevraagd.
8. De rechtbank oordeelt dat de medische rapportages onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat het dossier voldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat op de datum in geding al sprake was van een ernstige depressieve stoornis. De rechtbank overweegt in dit kader dat de primaire arts eiser maar 15 minuten telefonisch heeft gesproken en dat bij de beoordeling van de medische situatie van eiser enkel gebruik is gemaakt van verouderde informatie over zijn psychische klachten. De primaire verzekeringsarts heeft zelf geen medische informatie opgevraagd. De wel aanwezige medische stukken schetsen met elkaar in samenhang bezien het beeld dat de nu vastgestelde ernstige depressieve stoornis op de datum in geding al aanwezig was. Zo blijkt uit de informatie van de huisarts van eiser van 23 augustus 2019 dat eiser de afgelopen jaren regelmatig is heen en weer verwezen tussen de [instelling] en GGZ Centraal. Uit de brief van GGZ Centraal van 22 augustus 2019 volgt dat eiser toen in behandeling was bij het behandelprogramma Stemmings- en Angststoornissen, maar dat deze behandeling niet van de grond is gekomen. Verder is benoemd dat eiser suïcidaal is geweest en dat zijn depressie is toegenomen en dat hij daarom is opgenomen in het [ziekenhuis] ziekenhuis voor 1 week en dat hij vervolgens op eigen initiatief is vertrokken. Ook hebben er gesprekken met eiser plaatsgevonden over zijn echtscheiding, maar deze gesprekken wil eiser niet meer. Verder is aangegeven dat eiser op de wachtlijst staat voor een meer uitgebreid persoonlijkheidsonderzoek. GGZ heeft toen, in 2019, de diagnose gesteld “depressieve stoornis: eenmalige episode – ernstig”. Uit de medische informatie van bedrijfsarts van 18 december 2020 volgt dat er wordt overwogen om eiser terug te verwijzen naar de GGZ en dat de psychische problemen van eiser nog nauwelijks zijn verminderd. De primaire verzekeringsarts heeft daarbij zelf ook overwogen dat de psychische klachten van eiser zijn verergerd door een echtscheiding na 28 jaar huwelijk, die eiser niet had voorzien. Uit de brief van GGZ Centraal van 25 oktober 2022 volgt dat op dat moment opnieuw wordt uitgegaan van de diagnose “depressieve stoornis: eenmalige periode – ernstig”. Bovendien staat er in dat eiser
al langere tijdvoortdurend somber is, hij geen interesses heeft in het ondernemen van activiteiten, hij zich afzondert, veel binnenshuis is, slecht slaapt, zich continu geïrriteerd voelt, vermoeid is, zich waardeloos voelt en dat hij suïcidale iteraties heeft. In het rapport van [medisch adviesbureau] wordt hier ook op gewezen, waarbij de verzekeringsarts de conclusie trekt dat de psychische problematiek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is onderschat en dat deskundigenonderzoek nodig is om de beperkingen op dit vlak goed vast te kunnen stellen.
9. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de nu in oktober 2022 door het GGZ geconstateerde ernstige depressieve stoornis voortborduurt op de reeds eerder bij eiser in 2019 door het GGZ vastgestelde ernstige depressieve stoornis. De rechtbank vindt ook steun voor dit oordeel in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 maart 2022 waar hij het volgende opmerkt: “
Op grond van de bekende medische informatie en ook eigen indruk bij spreekuren van de primaire VA alsook in bezwaar, werd de psychische problematiek mogelijk wat onderschat. Echter bij het opstellen van de belastbaarheid is uitgegaan van de gegevens (medische informatie en eigen onderzoek) die op dat moment voorhanden waren.”. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt dus op dat de psychische klachten van eiser wellicht zijn onderschat. Dat ten tijde van de eerdere adviezen niet over de brief van 25 oktober 2021 van het UWV werd beschikt klopt, maar de rechtbank oordeelt dat met de nu overgelegde informatie moet worden vastgesteld dat er ook ten tijde van de datum in geding sprake was van een ernstige depressieve stoornis. De rechtbank is van oordeel dat omdat de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van een verkeerde diagnose is uitgegaan, ook onvoldoende inzichtelijk is of en hoe dat doorwerkt in de beperkingen van eiser in de FML. Daarom is er sprake van een motiveringsgebrek.
10. De rechtbank ziet aanleiding om het Uwv in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Het Uwv kan het gebrek herstellen door de diagnose op de datum in geding te wijzigen naar “ernstige depressieve stoornis” en op basis daarvan in de FML opnieuw de beperkingen van eiser vast te stellen. Herstel is mogelijk door middel van een aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, of zo nodig met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
11. Het Uwv moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het Uwv gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beginsel, ook in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het UWV op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.