ECLI:NL:CRVB:2024:1890

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
22/2331 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstand en de normwijziging van alleenstaande naar gehuwden in het kader van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak gaat het om de herziening van bijstand van appellant, die sinds 2013 bijstand ontving volgens de norm voor alleenstaanden. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch heeft de bijstand gewijzigd naar de norm voor gehuwden, omdat appellant niet duurzaam gescheiden zou leven van zijn echtgenote, die in Marokko verblijft. Appellant betwist deze wijziging en stelt dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote, met wie hij sinds hun huwelijk in 1985 feitelijk gescheiden leeft. Hij heeft een procedure tot scheiding van tafel en bed gestart, maar deze ingetrokken en opnieuw ingediend in 2023. Appellant heeft regelmatig contact met zijn echtgenote en bezoekt haar in Marokko, wat volgens de Raad betekent dat zij niet als duurzaam gescheiden kunnen worden beschouwd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarin werd geoordeeld dat appellant en zijn echtgenote niet duurzaam gescheiden leven. De Raad stelt dat het enkele feit dat de echtgenote in Marokko verblijft niet voldoende is om te concluderen dat er geen echtelijke samenleving meer is. De Raad benadrukt dat de intentie om duurzaam gescheiden te leven en de feitelijke omstandigheden van belang zijn. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, wat betekent dat appellant geen recht heeft op bijstand volgens de norm voor alleenstaanden en dat de gewijzigde bijstandsnorm van kracht blijft.

Uitspraak

22/2331 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juni 2022, 21/2606 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (college)
Datum uitspraak: 3 september 2024
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over een normwijziging van al toegekende bijstand. Appellant ontving bijstand volgens de norm voor een alleenstaande. Het college heeft de bijstand gewijzigd in bijstand volgens de norm voor een gehuwde met een partner, die geen recht heeft op bijstand. Hierdoor ontvangt appellant een lager bedrag aan bijstand. Appellant vindt dit niet terecht, omdat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote, die in Marokko verblijft. Daarom had hij bijstand volgens de norm voor een alleenstaande moeten krijgen. Appellant krijgt geen gelijk. De normwijziging blijf in stand.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T.P.M. Kouwenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 maart 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kouwenaar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Yesildağ.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1963, woont in ’s-Hertogenbosch. Hij is sinds [trouwdatum] 1985 gehuwd met X (echtgenote), die in Marokko woont. Appellant en X hebben samen meerderjarige kinderen.
1.2.
Appellant ontving met ingang van 28 mei 2013 bijstand naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm. Met de inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW (Stb. 2015, 464) is vanaf 2016 de norm gewijzigd voor bijstandsgerechtigden met niet-rechthebbende partners. [1] Het college heeft in 2021 vastgesteld dat deze wijziging van de bijstandsnorm niet was doorgevoerd bij appellant. Het college heeft daarom onderzoek gedaan naar de inkomsten, de uitgaven en de schulden van appellant en heeft, in bezwaar, ook nader onderzocht of appellant duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. De bevindingen van de onderzoeken zijn neergelegd in rapporten van 14 mei 2021 en van 8 oktober 2021.
1.3.
Op basis van de resultaten van deze onderzoeken heeft het college met een besluit van 14 mei 2021 de bijstand van appellant met toepassing van artikel 24 van de Participatiewet (PW) gewijzigd in bijstand naar de norm voor een gehuwde met een niet-rechthebbende partner en de hoogte van de bijstand vastgesteld op 50% van de norm voor gehuwden. Het college heeft daarbij een uitlooptermijn van zes maanden aangehouden, zodat de wijziging inging op 1 december 2021. Tegen dit besluit heeft appellant op 1 juni 2021 bezwaar gemaakt.
1.4.
Met een besluit van 11 februari 2022 (bestreden besluit) is het college bij de normwijziging gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft, zoals nader toegelicht ter zitting van de Raad, aangevoerd dat uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat er geen echtelijke samenleving is en dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Appellant en zijn echtgenote leiden vanaf hun huwelijksdatum elk hun eigen leven, appellant in Nederland en zijn echtgenote in Marokko. Appellant is in zeer beperkte mate betrokken bij zijn echtgenote, omdat zij de moeder is van zijn kinderen. Als ouders hebben zij nog contact over hun kinderen, ook al zijn die inmiddels meerderjarig. Appellant heeft zich neergelegd bij de feitelijke situatie dat zijn echtgenote niet naar Nederland kan komen. Hij heeft niet de intentie om daarin verandering te brengen. Appellant heeft zijn op 23 december 2021 ingediende verzoekschrift tot scheiding van tafel en bed op 30 mei 2022 ingetrokken, maar hij heeft op 20 november 2023 opnieuw eenzelfde verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant. Ten slotte beroept appellant zich op een uitspraak van de Raad van 1 november 2023, waaruit volgt dat appellant geen onomstotelijk bewijs hoeft te leveren dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote, maar dat het voldoende is dat hij feiten en omstandigheden aannemelijk maakt waaruit dat blijkt. [2]

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Echtgenoten leven pas duurzaam gescheiden, als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit is vaste rechtspraak. [3]
4.3.
In het algemeen kan worden aangenomen dat betrokkenen na het sluiten van een huwelijk de bedoeling hebben om – misschien pas op termijn – echtelijk te gaan samenleven. Alleen in uitzonderlijke gevallen leven betrokkenen vanaf de huwelijksdatum duurzaam gescheiden. Dit moet dan ondubbelzinnig blijken uit concrete feiten en omstandigheden.
4.4.
Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om een duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De echtelijke samenleving kan ook bestaan zonder dat de betrokkenen samenwonen. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [4] Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken. [5]
4.5.
Het enkele gegeven dat de echtgenote als gevolg van haar verblijf in Marokko vanaf de huwelijksdatum feitelijk gescheiden leeft van appellant, brengt op grond van vaste rechtspraak, zoals weergegeven in 4.3 en 4.4, niet mee dat appellant duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. De omstandigheid dat appellant de procedure tot de scheiding van tafel en bed in gang had gezet, maakt dat niet anders.
4.6.
Vaststaat dat appellant en zijn echtgenote regelmatig, ongeveer één à twee keer per maand, telefonisch contact hebben. Daarnaast staat vast dat appellant met enige regelmaat geld overmaakt aan zijn echtgenote. Daarnaar gevraagd heeft appellant ter zitting van de Raad meegedeeld dat hij vóór de normwijziging van zijn bijstand maandelijks, althans regelmatig, zo’n € 400,- overmaakte.
4.7.
Uit de stukken blijkt verder dat appellant ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat hij in 2019 en in april 2022 naar Marokko is geweest en dat hij toen zijn echtgenote heeft gezien. Appellant heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat zijn echtgenote bij haar broers inwoont en dat hun kinderen niet in de woonplaats van zijn echtgenote maar elders wonen. Appellant heeft verder nog verklaard dat hij laatstelijk in oktober 2023 in Marokko was en dat hij toen ook weer zijn echtgenote heeft opgezocht.
4.8.
De hiervoor genoemde feitelijke omstandigheden bestaande uit het regelmatige bellen met zijn echtgenote, zijn financiële bijdragen aan haar en ook zijn bezoeken aan haar in Marokko, leiden de Raad tot de conclusie dat niet kan worden gezegd dat appellant en zijn echtgenote duurzaam gescheiden levende echtgenoten waren. Zij moesten daarom worden aangemerkt als een gezin als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, ten eerste, van de PW. Appellant zijn argumenten dat hij enkel contact zou houden met zijn echtgenote in zijn rol als ouder, dat hij zich zou hebben neergelegd bij de situatie dat zijn echtgenote niet naar Nederland kan komen en dat appellant niet de intentie zou hebben om daarin verandering te brengen, veranderen niets aan de in 4.6 en 4.7 vermelde feitelijke omstandigheden. Appellant heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Appellant was dan ook geen zelfstandig subject van bijstand en had geen recht op een uitkering naar de norm voor een alleenstaande.
4.9.
Het namens appellant ter zitting gedane beroep op de uitspraak van de Raad van 1 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2171, gaat niet op. In die zaak ging het om de op de aanvrager van bijstand rustende bewijslast. Daarover heeft de Raad geoordeeld dat het desbetreffende college een te zware bewijslast had gelegd op de aanvrager door te eisen dat hij onomstotelijk bewijs levert van het duurzaam gescheiden leven. In de zaak van appellant heeft het college de bijstand van appellant verlaagd en rust de bewijslast op het college.

Conclusie en gevolgen

4.9.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de per 1 december 2021 gewijzigde bijstandsnorm in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van F. Sporrel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2024.

(getekend) M.F. Wagner

(getekend) F. Sporrel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, ten eerste
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder gezin, de gehuwden tezamen.
Artikel 24 (zoals dat luidt vanaf 1 januari 2016)
Voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft is voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien:
a. de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft, dan wel,
b. de rechthebbende echtgenoot jonger dan 21 jaar is.

Voetnoten

1.Zie Verzamelwet SZW 2016 (Stb. 2015,464). Zie artikel VIII, onder K.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 1 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2171.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277.