ECLI:NL:CRVB:2024:1855

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
22/2662 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering wegens schending inlichtingenverplichting en exploitatie hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering van appellant. Appellant ontving sinds 2 september 2019 een WIA-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze herzien en een bedrag van € 7.777,22 teruggevorderd, omdat appellant geen melding had gemaakt van een hennepkwekerij in zijn woning. De rechtbank Gelderland had eerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard, maar appellant was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat de politie op 7 juni 2020 een hennepkwekerij in de woning van appellant heeft aangetroffen. Appellant heeft tijdens het politieonderzoek en de hoorzitting bij het Uwv veelal zijn zwijgrecht ingeroepen. Het Uwv heeft op basis van de bevindingen van de politie en eigen onderzoek de WIA-uitkering herzien en een boete opgelegd van € 1.872,-. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft gehandeld, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door de hennepkwekerij niet te melden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De boete blijft ook in stand, omdat het Uwv de hoogte daarvan correct heeft berekend, rekening houdend met de financiële situatie van appellant.

Uitspraak

22/2662 WIA
Datum uitspraak: 25 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juli 2022, 21/2952 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant heeft herzien over de periode van 2 september 2019 tot en met 31 mei 2020 en terecht over deze periode een bedrag van € 7.777,22 aan onverschuldigd betaalde WIA-uitkering van appellant heeft teruggevorderd. Daarnaast gaat het om de vraag of het Uwv appellant terecht een boete heeft opgelegd van € 1.872,-. Volgens appellant bestaat voor de herziening en terugvordering en het opleggen van de boete geen aanleiding. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft herzien en teruggevorderd. Ook oordeelt de Raad dat het Uwv terecht een boete heeft opgelegd van € 1.872,-.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met een brief van 29 januari 2024 heeft mr. P.G.W. van Wees, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Partijen hebben hun visie gegeven op de betekenis van de uitspraak van de Raad van 18 april 2024 [1] voor hun zaak.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 augustus 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Wees. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 2 september 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Naar aanleiding van een melding via Meld Misdaad Anoniem die is binnengekomen bij de plaatselijke wijkagent heeft de politie Eenheid [eenheid] op [datum] 2020 in de door appellant gehuurde woning een op dat moment in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen en ontmanteld. Het betrof een kweekruimte in de kruipruimte/kelder van de woning (met zes planten) en een kweekruimte op de zolder van de woning (zonder planten). Verder was in de meterkast een illegale elektriciteitsaansluiting gemaakt. De politie heeft op 7 juni 2020 een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij (rapport wvv) opgemaakt. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is daarin vastgesteld op € 10.958,10, uitgaande van drie eerdere hennepoogsten in beide kweekruimtes. Bij het verhoor door de politie op 1 juli 2020 heeft appellant zich bij het merendeel van de gestelde vragen beroepen op zijn zwijgrecht.
1.3.
Naar aanleiding van het politieonderzoek heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant betaalde WIA-uitkering. Verder heeft het Uwv informatie opgevraagd bij netbeheerder [beheerder] over de hoeveelheid illegaal afgetapte stroom. Appellant is op 30 september 2020 door themaonderzoekers van het Uwv gehoord. Appellant heeft tijdens dat gesprek verklaard dat de zes hennepplanten in de kruipruimte bestemd waren voor eigen gebruik. Voor het overige heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 14 oktober 2020 (onderzoeksrapport). Het Uwv heeft naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek de volgende besluiten genomen.
1.4.1.
Bij besluit van 30 november 2020 (besluit 1) heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant over de periode 2 september 2019 tot en met 31 mei 2020 herzien en het over die periode betaalde bedrag van € 7.777,22 (bruto) aan onverschuldigd betaalde WIA-uitkering van appellant teruggevorderd.
1.4.2.
Bij een afzonderlijk besluit van 30 november 2020 (besluit 2) heeft het Uwv aan appellant een boete opgelegd van € 3.888,61 (50% van het benadelingsbedrag), omdat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 31 mei 2021 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
1.6.
Hangende het beroep heeft het Uwv op 6 oktober 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. Het Uwv heeft de boete verlaagd naar € 1.872,-, in verband met de financiële draagkracht van appellant en de kosten van het bezwaar zijn vergoed.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard, voor zover dat is gericht tegen de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering, het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, voor zover dat is gericht tegen de boete, en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de kosten van het beroep. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het feit dat in de door appellant gehuurde woning een hennepkwekerij is aangetroffen de veronderstelling dat hij exploitant van die hennepkwekerij is geweest en dat de opbrengst daarvan aan hem ten goede is gekomen. De politie heeft in de woning van appellant twee kweekruimtes aangetroffen, waarvan één in werking was met zes hennepplanten. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling dat hij de hennep uitsluitend voor eigen gebruik heeft gekweekt. Appellant heeft deze stelling niet nader onderbouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet onaannemelijk is. Dat de strafzaak door het Openbaar Ministerie (OM) is geseponeerd baat appellant in deze procedure niet. Het oordeel in de strafrechtelijke procedure hoeft niet in de weg te staan aan een ander oordeel in de bestuursrechtelijke procedure. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft herzien wegens schending van de inlichtingenverplichting en terecht een bedrag van € 7.777,22 (bruto) aan onverschuldigd betaalde WIA-uitkering van appellant heeft teruggevorderd. Er is geen sprake van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Ook is het Uwv gehouden om een boete op te leggen. De boete is verlaagd in verband met de financiële situatie van appellant.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat hij zijn inlichtingverplichting niet heeft geschonden. Hij heeft gewezen op het feit dat de strafzaak door het OM is geseponeerd, vanwege de geringe omvang van het feit. Ter zitting heeft appellant eerst verklaard dat hij beide kweekruimtes in zijn woning afwisselend gebruikte voor het kweken en drogen van de hennep. Op een ander moment heeft hij ter zitting verklaard dat hij feitelijk maar één ruimte gebruikte. Verder heeft appellant ter zitting ontkend dat in de ruimte op zolder zes lampen hingen. Dat past niet in die kleine ruimte. Appellant heeft ter zitting verklaard dat hij weliswaar drie oogsten heeft gehad, maar dat het daarbij telkens ging om zes hennepplantjes die hij kweekte voor eigen gebruik. Tot slot heeft appellant gesteld dat, gelet op zijn financiële situatie, sprake is van dringende redenen om van herziening en terugvordering af te zien.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering en de opgelegde boete in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Herziening en terugvordering
4.1.
Een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering is een belastend besluit waarbij het aan het Uwv is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het Uwv rust. [2]
4.2.
Niet in geschil is dat appellant in de periode van 2 september 2019 tot en met 31 mei 2020 in zijn woning een hennepkwekerij heeft gehad en dat hij hiervan geen melding heeft gemaakt bij het Uwv. Gelet op het verhandelde ter zitting is ook niet in geschil dat appellant in deze periode drie oogsten heeft gehad. In geschil zijn uitsluitend de omvang van de hennepkwekerij en de inkomsten die appellant daaruit heeft genoten.
4.3.
In het proces-verbaal “aantreffen hennepkwekerij” van 13 mei 2020 is vermeld dat in de woning van appellant twee kweekruimtes zijn aangetroffen, een (in werking zijnde) kweekruimte van één m² in de kruipruimte en een ruimte van twee m² op de zolder. In de kweekruimte in de kruipruimte hing één assimilatielamp en er bevond zich één koolstoffilter. De luchtverversing en de luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie. In de kweekruimte op zolder hingen zes assimilatielampen. Ook in deze ruimte werd de luchtverversing en luchtafvoer geregeld door een aan- en afzuiginstallatie. In deze kweekruimte werden geen planten aangetroffen. Verder is in de kweekruimte op zolder een aantal droogrekken aangetroffen met daarop resten van hennepplanten. Er is geen aanleiding om de beschrijving in het proces-verbaal “aantreffen hennepkwekerij” voor onjuist te houden. Appellant heeft zijn voor het eerst ter zitting in hoger beroep naar voren gebrachte stelling, dat in de ruimte op zolder geen zes assimilatielampen kunnen hangen, niet nader onderbouwd. Verder heeft appellant geen duidelijkheid verschaft over de wijze waarop hij beide ruimtes gebruikte. Ter zitting heeft hij hierover wisselend verklaard. Ook bij indringende bevraging heeft hij geen duidelijk, eenduidig beeld kunnen schetsen van de wijze waarop hij het kweek en verwerkingsproces vorm heeft gegeven. Gelet op hetgeen door de politie in de woning van appellant is aangetroffen in de kruipruimte en op de zolder, is voldoende aannemelijk geworden dat sprake is geweest van twee ruimtes die beide volledig waren ingericht voor het kweken van hennep.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat hij slechts geringe hoeveelheden (telkens zes plantjes) kweekte voor eigen gebruik. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de sepotbeslissing van de officier van justitie (OvJ) van 14 april 2021 kan niet worden afgeleid dat slechts sprake is geweest van het kweken van zes plantjes. Uit de toelichting op deze beslissing blijkt dat de OvJ is uitgegaan van een gering feit. Het Uwv heeft hier tegenover gesteld dat in de woning van appellant twee volledig ingerichte kweekruimtes, van in totaal drie m², zijn aangetroffen, voorzien van assimilatielampen, koolstoffilters en een aan- en afzuiginstallatie. Dit rechtvaardigt de veronderstelling dat het hier niet gaat om het kweken een geringe hoeveelheid hennep voor eigen gebruik.
4.5.
Het Uwv heeft de schatting van de inkomsten uit de hennepkwekerij gebaseerd op het door de politie opgestelde rapport wvv van 7 juni 2020. Uitgaande van drie oogsten in beide kweekruimtes, is het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op netto € 10.958,10. Deze berekening is uitgevoerd conform de standaardberekeningen van het Functioneel Parket Afpakken. Gelet op het ontbreken van objectieve en verifieerbare gegevens over de hennepkwekerij, is het Uwv per oogst terecht uitgegaan van zes planten op één m² in de kelder (opbrengst 32,2 gram) en vijftien planten per m² (opbrengst 28,2 gram) op de zolder. De door appellant aangehaalde uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 juni 2022 [3] leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak zijn dezelfde normen van het Functioneel Parket gehanteerd.
4.6.
Appellant wordt ten slotte ook niet gevolgd in zijn standpunt dat sprake is van dringende redenen om van herziening en terugvordering af te zien. Appellant heeft gewezen op de financiële gevolgen van de terugvordering, maar hij heeft zijn financiële situatie niet nader onderbouwd.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht het Uwv heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van aanwezigheid van de hennepkwekerij in zijn woning. Het Uwv was gehouden om de WIA-uitkering van appellant over de periode 2 september 2019 tot en met 31 mei 2020 te herzien door de (geschatte) inkomsten op de WIA-uitkering in mindering te brengen en over deze periode een bedrag van € 7.777,22 (bruto) aan onverschuldigd betaalde WIAuitkering van appellant terug te vorderen.
Boete
4.8.
Volgens vaste rechtspraak [4] is de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder dan die bij de toepassing van de bevoegdheid tot beëindiging, herziening of intrekking van een uitkering, op de grond dat de inlichtingenverplichting is geschonden en bij de toepassing van de bevoegdheid tot terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. Dit brengt mee dat het Uwv moet aantonen dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen mededeling te doen van het exploiteren van een hennepkwekerij in zijn woning.
4.9.
Met het onderzoeksrapport van 14 oktober 2020 en de daaraan mede ten grondslag liggende onderzoeksbevindingen van de politie heeft het Uwv niet alleen aannemelijk gemaakt, maar ook aangetoond dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te doen van zijn inkomsten uit de hennepkwekerij. Appellant kan een verwijt worden gemaakt van de schending van de inlichtingenverplichting, zodat het Uwv gehouden was hem een boete op te leggen. Het Uwv is daarbij terecht uitgegaan van normale verwijtbaarheid en heeft de hoogte van de boete op juiste wijze berekend. Daarbij heeft het Uwv rekening gehouden met de financiële draagkracht van appellant en de maximale aflossingscapaciteit.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering in stand blijft. Ook de boete blijft in stand.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna als voorzitter en A.I. van der Kris en G.C. Boot als leden, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024.
(getekend) S. Wijna
(getekend) N. ter Heerdt

Bijlage

Wet WIA
Artikel 27
1. De verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet en de instelling waaraan op grond van artikel 71 een uitkering op grond van deze wet wordt uitbetaald, verstrekt op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van re-integratie, aan het UWV. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

Artikel 76

1. Het UWV herziet beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beschikkingen in, indien:
a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
b. (…)
c. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
(…)
3. Indien daarvoor dringende redenen zijn, kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien.

Artikel 77

1. Een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt wordt door het UWV teruggevorderd.
(…)
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
(…)

Artikel 911. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 27, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 27, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
(…)
8. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
(...)
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.

Voetnoten

1.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:474 en de uitspraak van de Raad van 8 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2708.
3.Hof ’s-Hertogenbosch 22 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2080.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1100.