In deze zaak gaat het om de toekenning van een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante, geboren in 1936, heeft lichamelijke klachten die haar belemmeren in het uitvoeren van huishoudelijke taken. Na een aanvraag voor verlenging en uitbreiding van de maatwerkvoorziening, heeft het college van burgemeester en wethouders van Twenterand een besluit genomen dat appellante voor de periode van 28 januari 2022 tot en met 31 januari 2027 een maatwerkvoorziening van 121 minuten per week zou toekennen. Dit besluit is later gewijzigd, maar appellante was het niet eens met de uiteindelijke toekenning van 143 minuten per week.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het college de omvang van de maatwerkvoorziening niet op de juiste wijze heeft bepaald. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en de maatwerkvoorziening vastgesteld op 155 minuten per week, met toepassing van het HHM Normenkader 2019. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de was- en strijkservice als een algemene voorziening kan worden aangemerkt, en dat deze niet als maatwerkvoorziening kan worden verstrekt. De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, evenals eerdere besluiten van het college met betrekking tot de maatwerkvoorziening.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij appellante niet aanwezig was, maar het college vertegenwoordigd werd door een advocaat. De Raad heeft de proceskosten van appellante toegewezen en het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht.