ECLI:NL:CRVB:2024:1749
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van ZW-uitkering in verband met vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van een Ziektewet (ZW)-uitkering. Appellant, die sinds 27 maart 2013 een ZW-uitkering ontving, had in 2019 van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) te horen gekregen dat er niet tot terugvordering van de uitkering zou worden overgegaan. Echter, in 2021 besloot het Uwv alsnog tot herziening en terugvordering van de uitkering over de periode van 1 januari 2014 tot en met 7 december 2014, omdat appellant niet had gemeld dat hij in die periode had gewerkt. Appellant stelde dat hij erop mocht vertrouwen dat het Uwv zijn uitkering niet meer zou herzien, gebaseerd op het besluit van 18 september 2019.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 25 juli 2024, waar appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P.P. Klokkers, en het Uwv door mr. M.J. van Steenwijk. De Raad oordeelde dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel slaagde. De Raad was van mening dat het Uwv in het besluit van 18 september 2019 duidelijk had aangegeven dat er geen terugvordering zou plaatsvinden, en dat appellant er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat dit standpunt niet meer zou worden gewijzigd. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland en verklaarde het beroep gegrond, waardoor de herziening en terugvordering van de ZW-uitkering niet in stand bleef. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant.