ECLI:NL:CRVB:2018:4000

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
17/648 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit UWV over faillissementsuitkering en beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die werkzaam was als IT-consultant bij een failliete BV, had een faillissementsuitkering aangevraagd bij het UWV. Het UWV had deze uitkering echter teruggevorderd, omdat zij van mening was dat appellant onterecht had aangegeven nog in dienst te zijn op het moment van faillissement. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het UWV had in hoger beroep aangegeven dat het eerdere standpunt niet langer werd gehandhaafd. De Raad heeft vastgesteld dat het UWV volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant, waardoor de eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De Raad heeft het besluit van het UWV van 24 juli 2015 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het eerdere besluit. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.002,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

17.648 WW

Datum uitspraak: 13 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
7 december 2016, 16/903 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Ras, advocaat, hoger beroep ingesteld. Mr. Ras heeft zich nadien aan de zaak onttrokken.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam voor [BV] (hierna: [BV] ) in de functie van
IT-consultant voor 32 uur per week. De rechtbank Midden-Nederland heeft [BV] bij vonnis van 29 januari 2013 in staat van faillissement verklaard. De curator heeft in een brief van 12 februari 2013 de arbeidsovereenkomst van appellant met [BV] opgezegd tegen de rechtens eerst mogelijke datum.
1.2.
Op 4 maart 2013 heeft appellant het Uwv verzocht om met toepassing van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) de betalingsverplichtingen van [BV] wegens betalingsonmacht over te nemen (faillissementsuitkering). Bij besluit van 26 maart 2013 heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een faillissementsuitkering. Daarbij zijn bedragen aan loon, vakantiegeld en vergoeding ter zake van niet genoten vakantiedagen overgenomen.
1.3.
Bij een onderzoek naar gefailleerde werkgevers van wie loonheffingsnummers na de faillissementsdatum actief waren gebleven kwam [BV] naar voren. Het Uwv heeft onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellant betaalde uitkering wegens betalingsonmacht. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een onderzoeksrapport ‘Betalingsonmacht werkgever’ (onderzoeksrapport), van 30 juni 2015. In het rapport is geconcludeerd dat tussen appellant en [BV] na 31 augustus 2012 geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking wegens het ontbreken van gezag, het verrichten van arbeid of het genieten van loon. Van een samenhang tussen het eindigen van de dienstbetrekking en de betalingsonmacht van 29 januari 2013 is geen sprake. Doordat appellant op het aanvraagformulier ten onrechte heeft vermeld dat hij ten tijde van het faillissement nog in dienst was van [BV] , zijn aan hem onterechte betalingen aan faillissementsuitkering gedaan.
1.4.
Bij besluit van 24 juli 2015, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van
30 december 2015 (bestreden besluit), heeft het Uwv vastgesteld dat appellant teveel faillissementsuitkering heeft ontvangen omdat hij geen juiste en volledige gegevens heeft verstrekt bij de aanvraag. Volgens het Uwv was er geen sprake meer van een dienstverband op moment van de betalingsonmacht. Een aanvraag faillissementsuitkering met de juiste gegevens zou daarom zijn afgewezen op grond van artikel 62 WW. Het Uwv heeft daarbij de teveel betaalde bedragen teruggevorderd.
1.5.
Naar aanleiding van een tussenuitspraak van de rechtbank van 13 september 2016, 16/903-T, heeft het Uwv een aanvullende motivering op het bestreden besluit gegeven.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven over de vergoeding van de proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft daartoe voor zover hier van belang geoordeeld dat het Uwv met de aanvullende motivering in beroep toereikend heeft gemotiveerd dat, voor zover sprake was van een dienstbetrekking van appellant, deze is geëindigd voordat de werkgever op 29 januari 2013 in blijvende betalingsonmacht kwam te verkeren. Dat betekent dat appellant op grond van artikel 62, eerste lid, van de WW geen recht heeft op een faillissementsuitkering. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht de betaalde faillissementsuitkering van appellant teruggevorderd.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en – kort gezegd – aangevoerd dat hij noch [BV] de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig hebben opgezegd en dat hij op de datum van faillissement nog in dienst was van [BV] .
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv te kennen gegeven dat het eerder ingenomen standpunt en de onder 1.5 genoemde besluiten van 24 juli 2015 en
30 december 2015 niet langer worden gehandhaafd.
4.2.
Vastgesteld wordt dat hiermee geheel tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren van appellant tegen de beslissing op bezwaar. Omdat het hoger beroep van appellant doel treft zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten en zal het besluit van 24 juli 2015 worden herroepen.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellant. Deze worden, rekening houdende met de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak uitgesproken proceskostenveroordeling, begroot op € 501,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 501,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 december 2015;
- herroept het besluit van 24 juli 2015 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dit
besluit;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.002,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 124,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) Y. Azirar
md