ECLI:NL:CRVB:2024:1741

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
22/3780 POL
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke tewerkstelling van een ambtenaar in bijzondere omstandigheden binnen de politie

In deze zaak gaat het om de tijdelijke tewerkstelling van appellante, een ambtenaar bij de politie, die na haar politieopleiding in vaste dienst is aangesteld. De korpschef heeft appellante tijdelijk tewerkgesteld bij een samenwerkingsverband genaamd [naam team] binnen de Districtsrecherche, op basis van artikel 64 van het Barp. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de korpschef heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante behandeld en geconcludeerd dat de korpschef terecht heeft gehandeld. De Raad oordeelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die de tijdelijke tewerkstelling rechtvaardigen, en dat de korpschef bevoegd was om appellante op deze wijze in te zetten. De Raad heeft ook overwogen dat de tijdelijke tewerkstelling niet onredelijk is in verband met de persoonlijke omstandigheden van appellante, aangezien de werkzaamheden passen bij haar functie en ontwikkeling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de tijdelijke tewerkstelling van appellante standhoudt van 11 september 2021 tot 24 april 2022.

Uitspraak

22/3780 POL
Datum uitspraak: 5 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2022, 22/2917 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak erom of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 64 van het Barp, waarin het belang van de dienst de verplichte tijdelijke tewerkstelling van appellante bij [naam team] vorderde en of die tewerkstelling redelijk is. De Raad is van oordeel dat dat het geval is.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Kromhout hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden. De korpschef heeft een verweerschrift ingediend, waarop namens appellante is gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 juli 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kromhout. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.E.H. Versteijlen en mr. J.J. de Vries.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Bij besluit van 2 maart 2020 is appellante na het afronden van haar politieopleiding per 1 februari 2020 aangesteld als ambtenaar in vaste dienst voor de uitvoering van de politietaak en benoemd in de functie van [naam functie] . Het werkgebied omvat de eenheid Rotterdam , basisteam [plaats 1] . Het besluit vermeldt als plaats van tewerkstelling [plaats 2] . Appellante verricht noodhulpdiensten.
1.2.
Bij besluit van 6 december 2021 heeft de korpschef appellante tijdelijk tewerkgesteld bij [naam team] [1] binnen de Districtsrecherche [plaats 3] voor de periode van 11 september 2021 tot 10 september 2022. [naam team] is een samenwerkingsverband van onder meer de politie, het Openbaar Ministerie, de reclassering en slachtofferhulp.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 december 2021 heeft de korpschef bij besluit van 1 april 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, met dien verstande dat de einddatum van de tewerkstelling is bepaald op 24 april 2022. Daarbij is vermeld dat de tijdelijke tewerkstelling is gebaseerd op artikel 64 van het Barp. [2] Als motivering van dit besluit heeft de korpschef daarin meegedeeld dat, de eenheid Rotterdam uit bedrijfsmatige overwegingen heeft besloten dat de opsporingscapaciteit aan [naam team] wordt geleverd vanuit de districtsrecherche en de basisteams, naar rato en op basis van formatie en door middel van een intekenlijst en zoveel mogelijk op basis van vrijwilligheid. Wanneer er onvoldoende vrijwillige kandidaten zijn zal, door middel van een roulatiesysteem, een medewerker worden aangewezen. Het roulatiesysteem zorgt voor een eerlijke verdeling van de medewerkers en zorgt dat iedereen aan de beurt komt. Bij de tijdelijke tewerkstelling is aandacht besteed aan de persoonlijke omstandigheden en vooruitzichten van appellante. Zo is de duur van de tijdelijke tewerkstelling verkort. Verder is het gemis aan onregelmatigheidstoeslag gedeeltelijk gecompenseerd en is haar reistijd vrijwel onveranderd gebleven. Ook is van belang dat de werkzaamheden bij [naam team] passen bij de functie van [naam functie] , zodat de tijdelijke plaatsing bij [naam team] ook bij de ontwikkeling van appellante past en haar vooruitzichten niet beperkt worden. Tot slot is het inherent aan de functie van appellante dat zo nodig werkzaamheden elders binnen het werkgebied moeten worden verricht.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft daarmee dat besluit in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Raad [3] artikel 64 van het Barp niet alleen van toepassing is als sprake is van bij het individu gelegen omstandigheden, maar dat een bijzonder geval ook gelegen kan zijn in omstandigheden aan de zijde van de korpschef. Tevens heeft de Raad in die rechtspraak overwogen dat een noodzakelijke herverdeling van personeel over de verschillende teams teneinde de personele bezetting (meer) in evenwicht te brengen op zichzelf kan worden aangemerkt als een bijzonder geval waarin het belang van de dienst een verplaatsing vordert. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef het leveren van voldoende opsporingscapaciteit aan [naam team] terecht als een bijzonder geval als bedoeld in artikel 64 van het Barp aangemerkt. De korpschef was daarom bevoegd appellante tijdelijk tewerk te stellen bij [naam team] . Verder heeft de rechtbank overwogen dat de korpschef voldoende heeft toegelicht dat bij de tijdelijke plaatsing van appellante aandacht is besteed aan haar persoonlijke omstandigheden en vooruitzichten. Dat de werkzaamheden bij haar functie en haar ontwikkeling passen, heeft appellante niet weersproken; zij vindt de werkzaamheden alleen minder leuk. Aan de stelling van appellante dat de grondslag van de tijdelijke tewerkstelling alleen kan zijn gelegen in artikel 64a van het Barp en niet in artikel 64 van het Barp is de rechtbank voorbijgegaan, omdat de korpschef artikel 64 van het Barp aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Procesbelang
4.1.
De Raad ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of appellante een procesbelang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep. De korpschef heeft zich op het standpunt gesteld dat dat niet het geval is. Sinds 24 april 2022 is appellante namelijk weer terug bij haar oorspronkelijke plaats van tewerkstelling. De Raad is van oordeel dat appellante voldoende procesbelang heeft. Dit wordt hierna uitgelegd.
4.1.1.
Uit vaste rechtspraak [4] vloeit voort dat sprake is van procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Volgens eveneens vaste rechtspraak [5] kan de omstandigheid dat schade is geleden als gevolg van bestuurlijke besluitvorming tot het oordeel leiden dat sprake is van een actueel procesbelang. Daarvoor is echter vereist dat de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is.
4.1.2.
Appellante heeft naar voren gebracht dat zij procesbelang heeft, onder meer omdat zij schade heeft geleden als gevolg van de tewerkstelling bij [naam team] . Zij is namelijk daardoor haar operationele toelage misgelopen en dit is slechts gedeeltelijk gecompenseerd met de aan haar bij besluit van 27 oktober 2021 toegekende afbouwtoelage.
4.1.3.
De Raad is van oordeel dat op voorhand niet onaannemelijk is dat appellante als gevolg van de tewerkstelling bij [naam team] schade heeft geleden. Dat appellante geen bezwaar gemaakt heeft tegen het besluit van 27 oktober 2021, zoals de korpschef heeft gesteld, doet daaraan niet af.
Verplichte tijdelijke tewerkstelling
4.2.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.3.
Appellante heeft betoogd dat het Barp geen grondslag biedt voor haar verplichte tijdelijke tewerkstelling bij [naam team] . Er is namelijk geen sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 64 van het Barp, omdat via het roulatiesysteem structureel opsporingscapaciteit geleverd wordt vanuit de districtsrecherche en basisteams naar het team [naam team] . Artikel 64 van het Barp is uitdrukkelijk niet bedoeld om uit bedrijfsmatige overwegingen medewerkers te verplichten op een andere plaats van tewerkstelling en/of afdeling tijdelijk werkzaamheden te verrichten. Daarop ziet volgens appellante artikel 64a van het Barp als lex specialis. Gezien de Nota van Toelichting [6] daarop, is dat artikel bedoeld voor tijdelijke inzetwijzigingen wegens noodzakelijk opschalen over de grenzen van organisatieonderdelen heen. Het structureel leveren van capaciteit door de districtsrecherche en de basisteams aan het binnen de organisatie ingerichte onderdeel [naam team] voldoet naar de mening van appellante niet aan dit doel van artikel 64a van het Barp. Nu het een gegeven is dat [naam team] een binnen de politieorganisatie ingericht onderdeel is, verzet zich volgens appellante niets ertegen om [naam team] structureel te bemensen of de [naam team] -werkzaamheden te integreren binnen het basisteam en daarmee de bezetting van [naam team] op orde te houden, zoals de korpschef wenst.
Artikel 64a van het Barp
4.4.
De Raad is om de volgende redenen van oordeel dat aan artikel 64a van het Barp geen grondslag kan worden ontleend voor de tijdelijke tewerkstelling van appellante bij [naam team] .
4.5.
Ingevolge artikel 64a, eerste en tweede lid, van het Barp kan de ambtenaar – voor zover in deze zaak van belang – tijdelijk, voor niet langer dan drie achtereenvolgende maanden, ingezet worden voor werkzaamheden in een andere dan de eigen functie dan wel in de eigen functie in een ander team dan wel op een andere plaats dan de aangewezen plaats van tewerkstelling.
4.6.
In de Nota van Toelichting [7] staat onder meer het volgende:
“Voorbeelden waarbij een tijdelijke inzetwijziging aan de orde kan zijn, zijn situaties waarbij acuut de openbare orde en veiligheid onder druk staan en snel tijdelijke extra politiecapaciteit nodig is. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als sprake is van (dreigende) rampen of escalatie van conflicten tussen bevolkingsgroepen. Er kan ook sprake zijn van noodzakelijk extra toezicht of handhaving waarbij de lokale politiecapaciteit niet toereikend is of de bestaande capaciteit meer gericht moet worden ingezet wat een tijdelijke wijziging van werkzaamheden kan inhouden. (…) Ter verduidelijking zij opgemerkt dat dit artikel is bedoeld voor tijdelijke inzetwijziging wegens noodzakelijk opschalen over de grenzen van organisatieonderdelen heen.”
4.7.
Naar het oordeel van de Raad ziet de tewerkstelling van appellante bij [naam team] niet op een tijdelijke inzetwijziging voor de situaties of vergelijkbare situaties zoals beschreven in de Nota van Toelichting.
Artikel 64 van het Barp
4.8.
De Raad is om de volgende redenen van oordeel dat de korpschef terecht op grond van artikel 64 van het Barp appellante tijdelijk tewerk heeft gesteld bij [naam team] .
4.9.
In het eerste lid van artikel 64 van het Barp is – voor zover hier relevant – bepaald dat, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, de ambtenaar verplicht is zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling uit te oefenen, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
4.10.
Zoals de rechtbank heeft overwogen is volgens vaste rechtspraak artikel 64 van het Barp niet alleen van toepassing indien sprake is van bij het individu gelegen omstandigheden, maar kan een bijzonder geval ook gelegen zijn in omstandigheden aan de zijde van de korpschef.
4.11.
De korpschef heeft toegelicht dat met [naam team] de politie een zeer waardevol samenwerkingsverband is aangegaan met onder meer het Openbaar Ministerie, reclassering en slachtofferhulp, waarbij vanwege operationele redenen onder meer het afhandelen van heterdaad-zaken door politiemedewerkers is ondergebracht. Op het moment dat er onvoldoende vrijwilligers vanuit de politie zijn om die werkzaamheden bij [naam team] te verrichten, zal dat op een andere manier moeten gebeuren, gelet op het belang van [naam team] voor de politie en de samenleving als geheel. De korpschef heeft besloten om dan personeel vanuit de districtsrecherche en basisteams via een roulatiesysteem in te zetten. Omdat de werkzaamheden bij [naam team] slechts een deel van de taakstelling van de [naam functie] zijn, namelijk alleen bureauwerkzaamheden en geen werkzaamheden op straat, wordt het generieke personeel vanuit de basisteams tijdelijk bij [naam team] ingezet. Op die manier kunnen de werkzaamheden die behoren bij [naam team] , zoals de afhandeling van heterdaad-zaken, zo efficiënt mogelijk en met zo min mogelijk verlies aan capaciteit worden verricht en komt de samenwerking met de ketenpartners bij [naam team] niet in het gedrang.
4.12.
Naar het oordeel van de Raad kon de korpschef hierin een bijzonder geval zien als bedoeld in artikel 64 van het Barp, waarin het belang van de dienst de verplichte tewerkstelling van appellante bij [naam team] vorderde. Dat de korpschef ook voor een andere inrichting van [naam team] en de daarbij behorende werkzaamheden had kunnen kiezen, zoals appellante heeft betoogd, leidt niet tot een ander oordeel. Volgens vaste rechtspraak is een bestuursorgaan immers vrij zijn organisatie naar eigen inzicht in te richten. [8] Ook in de uitspraak van de Raad van 24 april 2003 [9] waarnaar appellante heeft verwezen, ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Daarin was aan de orde een reguliere inroostering van personeel voor speciale taken. Daarvan is in het geval van appellante geen sprake.
4.13.
Voorts heeft appellante betoogd dat de verplichte tewerkstelling bij [naam team] niet redelijk is in verband met haar persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten. Door de tewerkstelling bij [naam team] moet zij immers als startende [naam functie] geruime tijd de binding met haar basisteam missen, kan zij niet de door haar geliefde noodhulpdiensten op straat uitoefenen, en verslechtert haar financiële situatie, omdat zij minder operationele toelage krijgt, dat slechts ten dele zou worden gecompenseerd met een afbouwtoelage.
4.14.
De Raad volgt appellante niet in haar betoog. Weliswaar is het accent van haar werkzaamheden door de tewerkstelling bij [naam team] gewijzigd, namelijk van bureauwerkzaamheden en werken op straat bij de basisunit, naar met name bureauwerkzaamheden bij [naam team] , maar dat maakt niet dat de tewerkstelling bij [naam team] niet redelijk is. Niet weersproken is dat de werkzaamheden bij [naam team] passen bij haar functie van [naam functie] en bij haar ontwikkeling. De korpschef heeft ter zitting toegelicht dat de bij [naam team] opgedane ervaring ook relevant is voor de werkzaamheden op straat als [naam functie] . Voorts neemt de Raad in aanmerking dat vanwege de door appellante aangevoerde omstandigheden de korpschef bij het bestreden besluit de duur van de tijdelijke tewerkstelling van appellante bij [naam team] heeft verkort, te weten van een jaar naar zeven maanden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de tijdelijke tewerkstelling van appellante bij [naam team] over de periode van 11 september 2021 tot 24 april 2022 stand houdt.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en B. Serno en J.J.T van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2024.
(getekend) H. Lagas.
(getekend) C.K. Teunissen

Voetnoten

1.[naam team] .
2.Besluit algemene rechtspositie politie.
3.Uitspraak van 11 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL8511.
4.Zie bijvoorbeeld uitspraak van 28 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:380.
5.Zie bijvoorbeeld uitspraak van 28 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:380.
6.Staatsblad 2016, 489.
7.Staatsblad 2016, 489.
8.Zie bijvoorbeeld uitspraak van 31 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:797.
9.Uitspraak van 24 april 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AK8409.