Uitspraak
PROCESVERLOOP
.
OVERWEGINGEN
Inleiding
.Appellant heeft zich niet ziek gemeld ten gevolge van zijn val.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de vraag of het ongeval dat appellant op 16 april 2019 is overkomen, moet worden aangemerkt als een dienstongeval. Appellant, werkzaam als juridisch adviseur en controller bij de gemeente Utrecht, viel in het kantoorpand en liep daarbij letsel op aan zijn linkerschouder en bovenarm. Na het ongeval heeft appellant zijn werkzaamheden voortgezet en geen ziekteverzuim gemeld. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht weigerde het ongeval als dienstongeval te erkennen, wat leidde tot bezwaar en beroep. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 17 januari 2024, waarbij appellant in persoon verscheen en het college vertegenwoordigd was door I.G. Bakker.
De Raad overweegt dat voor het bestaan van procesbelang vereist is dat het resultaat van het hoger beroep feitelijke betekenis heeft voor de appellant. In dit geval is vastgesteld dat appellant nooit arbeidsongeschikt is geweest en dat het college bereid was om alle schade te vergoeden, inclusief medische kosten en schade aan kleding. Gezien de aard van het letsel, een kneuzing zonder verdere complicaties, is het onwaarschijnlijk dat het ongeval in de toekomst tot arbeidsongeschiktheid zal leiden. Daarom concludeert de Raad dat appellant geen actueel procesbelang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.