ECLI:NL:CRVB:2010:BL8511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4760 AW + 08/4773 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K. Zeilemaker
  • J. Th. Wolleswinkel
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid korpsbeheerder tot overplaatsing van ambtenaren binnen de politie

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van twee appellanten, werkzaam als medewerker basispolitiezorg B in de rang van brigadier, tegen de uitspraken van de rechtbank Zutphen. De appellanten zijn per 19 maart 2007 overgeplaatst van team [team 1] naar team [team] door de korpsbeheerder van de politieregio Noord- en Oost-Gelderland. Deze overplaatsing vond plaats op basis van artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), dat de korpsbeheerder de bevoegdheid geeft om ambtenaren te verplaatsen indien het belang van de dienst dit vereist. De rechtbank heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 maart 2010 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de korpsbeheerder voldoende onderbouwd heeft dat de overplaatsing noodzakelijk was vanwege een onderbezetting in team [team] en een overschot aan brigadiers in team [team 1]. De Raad stelt vast dat de korpsbeheerder niet alleen rekening heeft gehouden met de omstandigheden van de appellanten, maar ook met de noodzaak om de personele bezetting in evenwicht te brengen. De keuze voor de appellanten is door de korpsbeheerder voldoende gemotiveerd, waarbij persoonlijke omstandigheden van andere brigadiers zijn meegewogen.

De Raad concludeert dat de korpsbeheerder bevoegd was tot de overplaatsing en dat er geen sprake is van détournement de pouvoir, zoals door appellant 2 werd gesteld. De hoger beroepen van de appellanten slagen niet, en de aangevallen uitspraken blijven in stand. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en bevestigd door de voorzitter en de leden van de Raad.

Uitspraak

08/4760 AW en 08/4773 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant 1], wonende te [woonplaats], en [Appellant 2], wondende te [woonplaats], (hierna: appellanten),
tegen de uitspraken van de rechtbank Zutphen van 26 juni 2008, 07/1617 en 07/1651 (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellanten
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Noord- en Oost-Gelderland (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 11 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2010. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Dammingh, advocaat te Woerden en mr.drs. G.A.C. Beckers, advocaat te Maastricht. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Niks, werkzaam bij de politieregio Noord- en Oost-Gelderland.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten zijn werkzaam als medewerker basispolitiezorg B, in de rang van brigadier. Bij besluiten van 19 maart 2007 zijn zij, met toepassing van artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), verplaatst van het team [team 1] naar het team [team]. Deze besluiten zijn na bezwaar gehandhaafd bij besluiten van 28 augustus 2007 (hierna: bestreden besluiten).
2. De tegen de bestreden besluiten ingestelde beroepen heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraken ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 64 van het Barp - voor zover hier van belang - is de ambtenaar, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, verplicht zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied uit te oefenen, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
4.2. Gelijk de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 15 november 2007, LJN BB8674 is dit artikel niet alleen van toepassing indien sprake is van bij het individu gelegen omstandigheden, maar kan een bijzonder geval ook gelegen zijn in omstandig-heden aan de zijde van de korpsbeheerder. De in geding zijnde verplaatsing van appellanten achtte de korpsbeheerder noodzakelijk omdat het team [team] met een forse onderbezetting (van 3,6 fte’s) kampte, terwijl bij het qua werkgebied aan-grenzende team [team 1] sprake was van een overschot aan brigadiers (van 3,48 fte’s). De Raad is van oordeel dat een noodzakelijke herverdeling van personeel over de verschillende teams teneinde de personele bezetting (meer) in evenwicht te brengen op zichzelf kan worden aangemerkt als een bijzonder geval waarin het belang van de dienst een verplaatsing vordert.
4.3. De Raad acht voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat die herverdeling hier inderdaad noodzakelijk was. Ook indien geen rekening wordt gehouden met de eerder van het team [team] - al dan niet vrijwillig - overgekomen brigadier/ motorrijder De B, was in [team 1] onmiskenbaar sprake van een overschot aan brigadiers van meer dan twee fte’s en was in [team] sprake van onder-bezetting. Dat de korpsbeheerder de onderbezetting zelf in het leven heeft geroepen, zoals door appellanten gesteld, daarvan is de Raad niet gebleken. Dat, naar de korpsbeheerder heeft erkend, de overgang van de motorrijder minder gelukkig is geweest, is daarvoor in elk geval onvoldoende. De onderbezetting is grotendeels ontstaan door natuurlijk verloop.
Gelet op het vorenstaande is de Raad van oordeel dat de korpsbeheerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 64 van het Barp, zodat hij tot overplaatsing bevoegd was.
4.4. De keuze voor juist appellanten heeft de korpsbeheerder naar het oordeel van de Raad voldoende onderbouwd. Aangegeven is dat het taakaccent van twee andere brigadiers hun overplaatsing niet voor de hand liggend maakte, terwijl de persoonlijke omstandigheden van een derde collega diens overplaatsing ongewenst maakten. [Appellant 1] heeft weliswaar als gevolg van de overplaatsing en aan het einde van zijn loopbaan te maken gekregen met een langere reistijd (11 kilometer en 15 autominuten) maar met de korpsbeheerder kan worden gezegd dat zijn belang niet zodanig groot is dat op die grond in redelijkheid van zijn overplaatsing had moeten worden afgezien. Voorts is verklaard dat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de wens van deze appellant om niet samen met zijn eveneens in het team [team] werkzame zoon te worden ingedeeld voor noodhulpdiensten.
4.5. Door [appellant 2] zijn geen persoonlijke belangen genoemd die zich tegen zijn verplaatsing zouden verzetten. Hij heeft als grief aangevoerd dat sprake is van détournement de pouvoir, omdat de korpsbeheerder onder het mom van onderbezetting in feite een mobiliteitsbeleid dwingend oplegt. Die veronderstelling wordt naar het oordeel van de Raad niet geschraagd door de feiten. Van de uitvoering van enig mobiliteitsbeleid is in de gedingstukken niet gebleken en de Raad ziet dan ook geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat aan de in geding zijnde overplaatsing andere motieven ten grond-slag liggen dan die, welke de korpsbeheerder heeft vermeld in de bestreden besluiten en de overige gedingstukken.
5. De hoger beroepen slagen dus niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraken in stand kunnen blijven. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en J. Th. Wolleswinkel en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
HD