ECLI:NL:CRVB:2024:1652

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
23/579 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van strafontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim

Op 22 augustus 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van verzoekster, die een verzoek om herziening indiende tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 30 april 2021. In deze eerdere uitspraak werd het strafontslag van verzoekster, verleend door de korpschef van Politie wegens plichtsverzuim, bevestigd. Verzoekster stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die herziening rechtvaardigden, maar de Raad oordeelde dat deze niet voldeden aan de strikte voorwaarden voor herziening zoals vastgelegd in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat de aangevoerde argumenten van verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden betroffen, maar eerder een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak. De Raad wees het verzoek om herziening af en handhaafde de eerdere uitspraak, waarbij verzoekster geen proceskostenvergoeding ontving. De korpschef had verzocht om vergoeding van zijn proceskosten, maar de Raad oordeelde dat er geen sprake was van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door verzoekster. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden voor herziening en de noodzaak voor nieuwe, niet eerder bekende feiten die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden.

Uitspraak

23/579 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 30 april 2021, 20/2758
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Korpschef van Politie (korpschef)
Datum uitspraak: 22 augustus 2024

SAMENVATTING

De Raad is van oordeel dat in wat verzoekster heeft aangevoerd geen aanleiding kan worden gevonden om zijn uitspraak van 30 april 2021 te herzien.

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heeft [gemachtigde] verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 30 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:994.
Namens de korpschef heeft mr. H.A.E. van Soest op dit verzoek gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 juni 2024. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door [gemachtigde] . De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Soest.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het verzoek om herziening zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een besluit van 18 juli 2019 heeft de korpschef verzoekster wegens plichtsverzuim strafontslag verleend. [1] Met een besluit van 10 januari 2020 heeft de korpschef het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland (rechtbank) heeft met haar uitspraak van 30 juni 2020, 20/818 [2] het beroep tegen het besluit van 10 januari 2020 ongegrond verklaard.
De uitspraak van 30 april 2021
1.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 30 april 2021 het oordeel en de overwegingen van de rechtbank overgenomen. De gedragingen van verzoekster zoals die in de uitspraak van de rechtbank zijn beoordeeld, zijn volgens de Raad terecht aangemerkt als toerekenbaar plichtsverzuim en het strafontslag is daaraan niet onevenredig. De Raad heeft daaraan toegevoegd, dat er geen aanleiding is voor aanhouding van het hoger beroep in afwachting van het strafrechtelijk onderzoek. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de korpschef gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om onderzoek te doen naar mogelijk verwijtbaar gedrag. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden dat sprake was van vooringenomenheid en dat dit onderzoek onzorgvuldig zou zijn. Verder heeft de Raad vastgesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gedeclareerde reizen op 12 juni 2015 en 5 november 2015 daadwerkelijk door haar zijn gemaakt. Verzoekster heeft erkend dat de declaratie van 11 mei 2016 onjuist is. Ten aanzien van de overige door de korpschef genoemde reizen heeft de Raad overwogen dat het afleggen van vele honderden kilometers op één werkdag als ongeloofwaardig is aan te merken en dat niet is gebleken dat deze – tussentijdse – reisbewegingen naar en vanuit [woonplaats] noodzakelijk waren voor de uitoefening van de werkzaamheden van verzoekster. Daarmee zijn de reizen gedeclareerd in strijd met het bepaalde in het ANPV reiskostenbesluit 2009 en het Besluit declareren 2011. Tot slot heeft verzoekster in haar aanvullende gronden in hoger beroep van 24 september 2021 en ter zitting van de rechtbank erkend dat zij drie keer € 250,- en één keer € 200,- heeft ontvangen terwijl verzoekster wist of behoorde te weten dat zij geen recht had op deze vergoedingen.
Eerder herzieningsverzoek
1.3.
Bij zijn uitspraak van 14 juli 2022 [3] heeft de Raad een eerder verzoek om herziening van de uitspraak van 30 april 2021 afgewezen.
Het standpunt van verzoekster
2.1.
In het nu voorliggende, tweede verzoek om herziening heeft verzoekster meer in het algemeen het volgende naar voren gebracht. Verzoekster herhaalt dat het ontslagbesluit onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk tot stand is gekomen. Ook ontbreekt het volgens haar aan een draagkrachtige motivering. Verder stelt verzoekster dat een groot deel van de stukken die in de voorgaande procedures zijn ingediend nooit inhoudelijk zijn behandeld of aan de orde zijn geweest.
2.2.
Als nieuwe feiten of omstandigheden draagt verzoekster het volgende aan.
2.2.1.
Ten eerste stelt verzoekster dat zij niets verkeerd heeft gedaan met betrekking tot de gedeclareerde reiskosten en de daaraan verbonden kilometervergoeding en de ontvangen maandelijkse toelagen van € 250,-. Zij verwijst daarbij naar ingewonnen informatie van de Belastingdienst; een stuk dat zij als productie 2 bij het verzoekschrift heeft ingediend. Dit stuk (zo blijkt ook uit de nummering op het stuk -208-) maakt onderdeel uit van het originele dossier. Verzoekster stelt dat hieruit volgt dat de hoofdonderzoeker van het VIK-onderzoek in december 2018 al bekend was met het feit dat zij niets verkeerd had gedaan en dat zij (nog steeds) niet over alle voor haar ontlastende informatie beschikt die het VIK kennelijk wel heeft.
2.2.2.
Als tweede punt stelt verzoekster dat uit de e-mailwisseling die zij in het geding heeft gebracht blijkt dat twee bestuursleden van de ANPV hebben ingestemd met een eindvergoeding van € 750,-, zodat het verschil met het bedrag van € 950,- (een verschil van € 200,-) terecht is betaald.
2.2.3.
Ten derde stelt verzoekster dat onduidelijk is wat met de door aanbrenger ontvangen onderzoeksresultaten is gebeurd. Het bevreemdt verzoekster dat de opgevraagde informatie op 30 november 2016 geen aanleiding gaf voor verder onderzoek, maar dat er nadien wel onderzoek is gedaan. Zij verwijst daarbij ook naar de vaststellingsovereenkomst (vso) zoals die is gesloten tussen haar en de ANPV.
Het standpunt van de korpschef
2.3.
De korpschef verzoekt de Raad het verzoek om herziening af te wijzen. Daarnaast heeft de korpschef verzocht verzoekster te veroordelen in de proceskosten die hij heeft moeten maken.

Het oordeel van de Raad

3.1.
Herziening van een uitspraak is alleen mogelijk op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden als zij bij de bestuursrechter eerder bekend waren geweest. [4]
3.2.
Volgens vaste rechtspraak [5] dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie over de desbetreffende uitspraak te voeren of te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte, cumulatieve voorwaarden zoals in 3.1 vermeld.
3.3.
Wat verzoekster heeft aangevoerd in 2.1 leidt niet tot een ander oordeel
.Deze aspecten zijn aan de orde geweest bij behandeling van het hoger beroep. Er is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 8:119 van de Awb.
3.4.
Over wat in 2.2 is weergegeven oordeelt de Raad het volgende.
3.4.1.
De bewuste productie 2 bij het verzoekschrift is geen nieuw stuk; het was aanwezig in het dossier over het strafontslag. Hierbij merkt de Raad nog op dat deze informatie niets zegt over de rechtmatigheid van de door verzoekster ontvangen reis- en onkostenvergoedingen, reeds omdat de informatie gaat over vergoedingen aan vrijwilligers en niet aan medewerkers in loondienst, zoals verzoekster was.
3.4.2.
Over de e-mailwisseling oordeelt de Raad dat hierin geen nieuwe feiten of omstandigheden te zien zijn die raken aan de gronden waarop het strafontslag is gebaseerd. Het gaat daarin immers slechts over de instemming van de kant van de ANPV als contractspartij op de in die e-mails genoemde onderdelen van de vso.
3.4.3.
Al wat verzoekster verder nog heeft aangevoerd is in de kern een hernieuwde discussie over de gronden van het strafontslag en daarmee dus over de betreffende uitspraak waarvan zij herziening vraagt. Uit wat in 3.2 staat volgt dat dit niet kan slagen.
3.5.
Verzoekster heeft tot slot nog melding gemaakt van een sepot (sepotcode 52) in het kader van het strafrechtelijk onderzoek. Dit feit, zo het al juist is, kan niet leiden tot een andere uitspraak, reeds omdat het strafontslag niet is gebaseerd op het strafrechtelijk onderzoek, maar op de bevindingen uit het interne VIK-onderzoek.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek moet worden afgewezen. Dit betekent dat de uitspraak van 30 april 2021 in stand blijft. Verzoekster krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.
Proceskosten
5. De korpschef heeft verzocht om verzoekster te veroordelen in de proceskosten die hij heeft moeten maken. Een natuurlijk persoon kan alleen in de proceskosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. [6] De Raad is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Wel geeft de Raad verzoekster mee dat dit oordeel anders kan uitpakken bij een eventueel volgend herzieningsverzoek waarbij verzoekster in de kern weer een nieuwe discussie over de zaak (het strafontslag) probeert te voeren.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af
.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2024.
(getekend) H. Lagas
(getekend) C.K. Teunissen

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie.
4.Zie artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2023:262.
6.Artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb.