ECLI:NL:RBMNE:2020:2516

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
UTR 20/818
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag van politieambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en onterecht ingediende declaraties

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van de korpschef van politie, waarbij eiseres, een politieambtenaar, met onmiddellijke ingang strafontslag is opgelegd. De korpschef verwijt eiseres dat zij reisdeclaraties heeft ingediend voor niet-gemaakte reizen en voor privédoeleinden, en dat zij vergoedingen heeft ontvangen waar zij geen recht op had. De rechtbank oordeelt dat de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures verschillende rechtsvragen behandelen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van schending van de onschuldpresumptie, omdat de korpschef geen oordeel heeft uitgesproken over de schuld van eiseres in de strafrechtelijke zin. De rechtbank stelt vast dat eiseres onterecht declaraties heeft ingediend en dat haar gedragingen als ernstig plichtsverzuim zijn aan te merken. De rechtbank oordeelt dat het opleggen van onvoorwaardelijk strafontslag niet onevenredig is aan het plichtsverzuim. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/818

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: M.J. van Broekhoven),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: mr. H.A.E van Soest en mr. A.M.G. Kho).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met onmiddellijke ingang strafontslag opgelegd.
Bij besluit van 10 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ter zitting waren aan de zijde van verweerder tevens aanwezig [A] en [B] .

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres was van 1985 tot 2002 en vanaf 2005 werkzaam als ambtenaar bij de politie. Sinds 2008 was zij, naast haar werkzaamheden bij de politie, belangenbehartiger voor leden van de [vereniging] ( [vereniging] ). Vanaf 14 december 2010 is eiseres door de politie gedeeltelijk en vanaf juni 2015 volledig vrijgesteld van werk bij de politie ten behoeve van de [vereniging] . Bij de [vereniging] is eiseres aanvankelijk begonnen als belangenbehartiger en daarna op 20 april 2011 is zij benoemd als lid van het hoofdbestuur en tewerkgesteld in de functie van waarnemend secretaris. Vanaf 2013 was eiseres hoofd juridische zaken van de [vereniging] . In die functie was zij onder meer belast met het verdelen van de binnengekomen zaken en het begeleiden van (vrijwillige) belangenbehartigers. Zij verrichtte zelf ook werkzaamheden als belangenbehartiger van leden van de vereniging. Het salaris van eiseres werd gedurende de detachering bij de [vereniging] betaald door de politie. Naast dit salaris ontving zij vergoedingen van de [vereniging] voor onkosten die zij maakte bij de uitvoering van haar werkzaamheden. De detachering bij de [vereniging] is per 1 januari 2017 beëindigd. Door de beëindiging van de detachering kreeg eiseres per 1 januari 2017 de status van herplaatsingskandidaat binnen de politie. Bij besluit van 24 april 2018 is eiseres buiten functie gesteld in verband met vermeende onregelmatigheden in de declaraties van eiseres. Vervolgens is eiseres bij het primaire besluit strafontslag opgelegd, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd.
2. Aan het strafontslag heeft verweerder de volgende gedragingen ten grondslag gelegd:
a. Het declareren van niet gemaakte reiskosten en/of het dubbel declareren van reiskosten.
Eiseres heeft in strijd met het [vereniging] reiskostenbesluit en het Besluit declareren 2011 declaraties ingediend voor niet gemaakte reizen. Verweerder baseert dit op het volgende:
- op acht dagen zijn onmogelijke reisbewegingen gemaakt;
- in 2015 is op twaalf dagen meer dan 600 kilometer gedeclareerd;
- op 209 dagen zijn reizen naar [woonplaats] gedeclareerd, terwijl deze reizen geen zakelijk doel dienden;
- op meerdere dagen zijn reizen dubbel gedeclareerd, zowel bij de [stichting] ( [stichting] ) als bij de [vereniging] ;
- volgens gegevens van de Hyundai van eiseres zijn 13.000 gedeclareerde kilometers niet met deze auto gereden. Dat eiseres zoals zij stelt met andere auto’s heeft gereden, is niet met concrete feiten gestaafd;
- er is minder getankt dan dat daar gereden kilometers tegenover staan. Eiseres kan haar verklaring dat er met contant geld is betaald niet onderbouwen.
Op grond hiervan is verweerder van mening dat een groot aantal van de door eiseres gedeclareerde reisbewegingen ongeloofwaardig is. Verweerder merkt dit handelen van eiseres aan als ernstig plichtsverzuim.
b. Het declareren van reiskosten die zijn gemaakt voor privédoeleinden.
De door eiseres gedeclareerde reizen van en naar [woonplaats] zijn gedaan om bij haar dochter te zijn; deze reizen zijn niet functioneel voor de dienst. Hetzelfde geldt voor gedeclareerde reizen naar [woonplaats] in verband met haar promotieonderzoek. Ook deze gedragingen merkt verweerder aan als ernstig plichtsverzuim.
c. Het ontvangen van onregelmatigheidstoeslag (ORT), terwijl eiseres wist dat zij daar geen recht op had en zij deze niet als inkomen heeft opgegeven bij de belastingdienst en het buiten het loonbeslag houden van de (bovenmatige) reiskostenvergoeding en de ORT.
Volgens verweerder heeft eiseres gehandeld in strijd met artikel 61 van het Huishoudelijk Reglement van de [vereniging] . Zij was aanwezig bij een stemming door de algemene ledenvergadering (alv) van de [vereniging] over een voorstel om bestuursleden in aanmerking te laten komen voor een extra vergoeding, waarbij dit voorstel is afgewezen. Zij wist dus dat zij geen recht had op een dergelijke vergoeding. Deze gedraging merkt verweerder aan als ernstig plichtsverzuim.
d. Het niet open en transparant verklaren over de gedeclareerde reizen.
Verweerder neemt het eiseres kwalijk dat zij niet open en transparant is geweest over de door haar gedeclareerde reizen. Zij is in de gelegenheid gesteld om inzicht te geven in de door haar gedeclareerde reizen, maar zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Dat zij dit inzicht niet kan verschaffen omdat haar agenda’s zoals eiseres stelt verloren zijn gegaan, komt voor risico van eiseres. Eiseres heeft volgens verweerder niet transparant gehandeld, wat door verweerder wordt gekwalificeerd als ernstig plichtsverzuim.
3. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
4. De rechtbank zal aan de hand van het beroepschrift en het verhandelde ter zitting het bestreden besluit beoordelen aan de hand van de volgende vragen:
1. Heeft verweerder gehandeld in strijd met de onschuldpresumptie zoals gewaarborgd bij artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)?
2. Staat de vaststellingsovereenkomst die tussen eiseres en de [vereniging] is gesloten in de weg aan het strafontslag?
3. Was het onderzoek van verweerder zorgvuldig?
4. Heeft eiseres zich schuldig gemaakt aan de gedragingen die haar worden verweten?
5. Zijn de gedragingen aan te merken als plichtsverzuim?
6. Zijn de gedragingen aan eiseres toe te rekenen?
7. Is het opleggen van onvoorwaardelijk strafontslag evenredig aan het plichtsverzuim?
Vraag 1: heeft verweerder gehandeld in strijd met de onschuldpresumptie?
5.1.
Zoals de CRvB [2] tot uitdrukking heeft gebracht, is de onschuldpresumptie ook aan de orde indien hangende een bestuursrechtelijke procedure een strafrechtelijke procedure aanhangig is en de geschilpunten in de bestuursrechtelijke procedure samenhangen met de strafrechtelijke procedure. Er is sprake van schending van de onschuldpresumptie indien een rechterlijke beslissing of een uiting van een ambtenaar een oordeel weergeeft over de schuld van iemand die is aangeklaagd ter zake van het plegen van een strafbaar feit voordat de schuld in de strafrechtelijke procedure is komen vast te staan. De autoriteiten in de parallelle bestuursrechtelijke procedure dienen zich te onthouden van strafrechtelijke karakterisering van de gedraging van de betrokkene en mogen hun eigen forum niet te buiten gaan.
5.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder niet mocht overgaan tot het opleggen van strafontslag totdat de strafrechtelijke procedure tegen haar is afgerond. Volgens eiseres heeft verweerder gehandeld in strijd met de onschuldpresumptie.
5.3.
Deze stelling slaagt niet. In de onder rechtsoverweging 5.1 vermelde uitspraak van de CRvB van 11 december 2018 is overwogen dat de onschuldpresumptie niet met zich brengt dat de bestuursrechtelijke procedure waarin zich geschilpunten voordoen die samenhangen met de strafrechtelijke procedure moet worden aangehouden totdat de strafrechtelijke procedure is afgerond. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder gelet op de bewoordingen in het bestreden besluit geen oordeel heeft uitgesproken over de schuld van eiseres ter zake van het plegen van een strafbaar feit voordat de schuld in de strafrechtelijke procedure is komen vast te staan. Daarbij is van belang dat in de strafrechtelijke procedure een andere rechtsvraag voorligt dan in de bestuursrechtelijke procedure. Het strafrechtelijk onderzoek ziet (onder meer) op de vraag of eiseres valsheid in geschrifte heeft gepleegd, terwijl het bestuursrechtelijk onderzoek betrekking heeft op de vraag of sprake is van (ernstig) plichtsverzuim wegens de in rechtsoverweging 2 genoemde gedragingen. Tot slot is van belang dat in de procedure over het strafontslag minder strikte bewijsregels gelden dan in de strafrechtelijke procedure. De rechtbank komt tot de slotsom dat hier geen sprake is van schending van de onschuldpresumptie.
Vraag 2: staat de vaststellingsovereenkomst die tussen eiseres en de [vereniging] is gesloten in de weg aan het strafontslag?
6.1.
Eiseres heeft haar detacheringsovereenkomst met de [vereniging] beëindigd met een vaststellingsovereenkomst. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat in die overeenkomst definitieve afspraken zijn gemaakt over onder meer haar declaraties en de ORT. Ook is daarin volgens eiseres opgenomen dat partijen elkaar finale kwijting verlenen. Volgens eiseres had verweerder daarom niet de bevoegdheid om alsnog een onderzoek te doen naar de declaraties en de ORT en, in het verlengde daarvan, naar de vraag of sprake is van plichtsverzuim.
6.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in deze stelling. De vaststellingsovereenkomst bindt uitsluitend de partijen die bij die overeenkomst betrokken zijn geweest. Niet in geschil is dat verweerder geen partij bij die vaststellingsovereenkomst was, zodat verweerder niet gebonden is aan die overeenkomst. De vaststellingsovereenkomst staat dus niet in de weg aan het strafontslag.
Vraag 3: was het onderzoek van verweerder zorgvuldig?
7.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat het door verweerder aan haar beschikbaar gestelde dossier niet volledig is. Dat blijkt onder meer uit een verwijzing in het dossier dat er stukken in het archief liggen. Eiseres weet niet of en zo ja welke stukken missen. Verder heeft eiseres aangevoerd dat er meerdere CD-roms met informatie in omloop zijn en zij niet weet wie die CD-roms allemaal heeft geraadpleegd en de inhoud daarvan eventueel heeft gewijzigd.
7.2.
Over de CD-roms oordeelt de rechtbank dat in het rapport van ontvangst CD-rom van [C] van 24 januari 2019 staat dat de op 16 juli 2018 door [D] ingebrachte originele CD-rom als bron is gebruikt door het onderzoeksteam. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten dat ook informatie uit andere CD-roms of USB-sticks ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit. De rechtbank is ook niet gebleken dat andere stukken dan de in het aan eiseres beschikbaar gestelde dossier zijn opgenomen, ten grondslag liggen aan het bestreden besluit. Van een onvolledig dossier is in dat opzicht dus geen sprake. Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de stukken die in het archief zijn opgenomen informatie bevat die voor haar ontlastend zou kunnen zijn.
7.3.
Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat de door verweerder verstrekte persoonlijke mailboxdump niet volledig is. Zij had aanzienlijk meer mailberichten dan nu in de aan haar
verstrekte mailboxdump staan. Door verweerder is er geknipt en geplakt in de mailboxdump waardoor er veel mailberichten verloren zijn gegaan.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor de juistheid van de stelling van eiseres dat de aan haar verstrekte mailboxdump onvolledig is. In dit verband is van belang dat verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven dat het originele back-up bestand van de mailboxdump integraal aan eiseres is verstrekt. Daarnaast zijn de bestanden uit die mailboxdump, voor de toegankelijkheid, in mappen geplaatst en op een afzonderlijke USB-stick aan eiseres gegeven. Ook al zou er (technisch) iets mis zijn gegaan bij het maken van deze mappen, dan nog heeft eiseres de beschikking over het originele bestand.
7.5.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat het advies van de Bezwaaradviescommissie (BAC) onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat sprake is van vooringenomenheid. Zo heeft de BAC geweigerd om tijdens de hoorzitting relevante stukken in ontvangst te nemen en is de BAC consequent voorbijgegaan aan de door eiseres ingebrachte ontlastende informatie.
7.6.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de stelling van eiseres niet. De stukken die door de BAC zijn geweigerd, zijn alsnog door eiseres in beroep ingebracht. Verweerder en de rechtbank hebben daar kennis van genomen. Zou al sprake zijn van een zorgvuldigheids-gebrek op dit punt, dan ziet de rechtbank niet in dat eiseres hierdoor in haar belangen is geschaad. De rechtbank ziet in de enkele stelling van eiseres dat de BAC de door haar ingebrachte informatie consequent terzijde heeft geschoven, geen aanwijzing om reeds daarom te concluderen tot vooringenomenheid van de BAC.
7.7.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het onderzoek van verweerder niet onzorgvuldig is geweest. Wat eiseres in dit verband verder nog heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Vraag 4: heeft eiseres zich schuldig gemaakt aan de gedragingen die haar worden verweten?
8. Reisdeclaraties voor niet-gemaakte reiskosten
8.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit een aantal reizen die door eiseres gemaakt zouden zijn nader uitgewerkt. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat deze reizen als voorbeeld worden genoemd, maar dat het in werkelijkheid gaat om meer reizen die twijfel oproepen over de vraag of eiseres die reizen wel heeft gemaakt. De rechtbank zal zich bij de beoordeling beperken tot de hierna genoemde reizen, die ook op de zitting zijn besproken.
8.2.
Volgens de door verweerder geraadpleegde en aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden heeft eiseres op 12 juni 2015 tot 09:15 uur in [woonplaats] geparkeerd gestaan en vanaf 09:48 uur in [woonplaats] . Volgens de door eiseres ingediende declaratie is zij van [woonplaats] naar [woonplaats] via [woonplaats] gereisd. Volgens de ANWB-routeplanner duurt een dergelijke reis 1 uur en 39 minuten. Tussen de tijden van de parkeergegevens uit [woonplaats] en [woonplaats] is 33 minuten verstreken.
8.3.
Eiseres heeft eerst ter zitting verklaard dat zij eenmaal van [woonplaats] via [woonplaats] naar [woonplaats] is gegaan en dat zij de extra reis naar [woonplaats] niet heeft gedeclareerd. In het dossier zitten echter twee declaratieformulieren [3] waaruit blijkt dat eiseres op 12 juni 2015 de reis [woonplaats] – [woonplaats] vice versa (167 kilometer) heeft gedeclareerd bij de [vereniging] en bij de [stichting] een reis van 164 kilometer met als postcode [postcode] ( [adres] in [woonplaats] ). Een nadere onderbouwing van de wijze waarop zij de gedeclareerde reis heeft gemaakt, is niet gegeven. Gelet hierop en op het verschil tussen de benodigde reistijd volgens de ANWB-reisplanner en de verstreken tijd tussen de parkeergegevens is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de gedeclareerde reis van eiseres door haar niet daadwerkelijk is gemaakt.
8.4.
In het bestreden besluit is voorts vermeld dat eiseres op 5 november 2015 reizen van [woonplaats] naar [woonplaats] en van [woonplaats] naar [woonplaats] heeft gedeclareerd. Volgens bankgegevens heeft eiseres om 11:11 uur in [woonplaats] getankt. Het traject [woonplaats] - [woonplaats] duurt volgens de ANWB-reisplanner 33 minuten, dus eiseres had daar op z’n vroegst om 11:44 uur kunnen zijn. Vervolgens is eiseres volgens haar declaratie naar [woonplaats] gereden, waar zij volgens de reisplanner om 13:03 uur had kunnen zijn. Daarna is eiseres vanuit [woonplaats] naar [woonplaats] gereisd, waar zij om 13:34 uur had kunnen zijn. In het dossier bevinden zich echter aan eiseres te relateren parkeergegevens uit [woonplaats] van 13:19 uur.
8.5.
Eiseres heeft eerst ter zitting verklaard dat niet zij, maar haar ouders met de betreffende bankpas in [woonplaats] hebben getankt op 5 november 2015 om 11:11 uur. Nog afgezien van de vraag waarom eiseres niet eerder met deze verklaring is gekomen, blijkt uit het dossier dat eiseres bij het merendeel van de tankbeurten deze pas heeft gebruikt. Eiseres verklaarde eerder dat de betreffende bankpas op 5 november 2015 niet in haar bezit was om 11:11 uur noch om 22:10 uur. [4] Ter zitting verklaarde eiseres daarentegen dat zij later op die dag, om 22:10 uur, met gebruikmaking van deze pas in [woonplaats] heeft getankt. Gelet hierop en gelet op het feit dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat om aan te nemen dat niet eiseres maar haar ouders juist op 5 november 2015 om 11.11 uur gebruik hebben gemaakt van de pas om te tanken, hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van eiseres dat zij niet getankt heeft te [woonplaats] op 5 november 2015 om 11:11 uur. Daarmee acht de rechtbank het aannemelijk dat de door eiseres gedeclareerde reis van deze datum door haar niet daadwerkelijk is afgelegd.
8.6.
In het bestreden besluit is een declaratie vermeld van 11 mei 2016. Volgens de zich in het dossier bevindende parkeergegevens stond de auto van eiseres op die dag om 10:33 uur in [woonplaats] geparkeerd en om 11:33 uur in [woonplaats] . Eiseres heeft op die datum de reis [woonplaats] - [woonplaats] - [woonplaats] - [woonplaats] gedeclareerd. Volgens de ANWB-reisplanner neemt deze reis 1 uur en 23 minuten in beslag, terwijl tussen de genoemde parkeertijden 1 uur is verstreken.
8.7.
Eiseres heeft hierover ter zitting verklaard dat ze de reiscombinatie [woonplaats] - [woonplaats] - [woonplaats] - [woonplaats] zo niet heeft gemaakt. Nu eiseres die reiscombinatie wel zo heeft gedeclareerd staat daarmee vast dat eiseres een onjuiste declaratie heeft ingediend.
8.8.
Op grond van wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres de verweten gedraging, namelijk het indienen van reisdeclaraties voor niet gemaakte reizen, heeft begaan.
9. Het declareren van reiskosten die zijn gemaakt voor privédoeleinden.
9.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat de reizen die zij naar [woonplaats] heeft gedeclareerd, te maken hebben gehad met hulpverlening; zij ontving aansluitend aan haar bezoek aan de universiteit voor haar promotieonderzoek cliënten in het kader van haar werkzaamheden voor de [vereniging] . Volgens eiseres was dit altijd het geval als zij een reis naar de Universiteit in [woonplaats] declareerde.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres reizen naar de [universiteit] in verband met haar promotieonderzoek niet mocht declareren. Nog afgezien van de vraag of zij dat dan wel mocht, als zij aansluitend afspraken had met cliënten in het kader van haar [vereniging] -werkzaamheden, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit bij de gedeclareerde reizen naar de [universiteit] het geval was. Eiseres heeft geen concrete stukken overgelegd om haar verklaringen hierover te onderbouwen. Zij heeft ter zitting verklaard dat er inloggegevens moeten zijn van de betreffende afspraken, maar het enkel inloggen in een systeem toont naar het oordeel van de rechtbank niet aan dat er op de betreffende dag daadwerkelijk een ontmoeting met een cliënt is geweest, nog afgezien van de vraag welke gevolgen dat zou moeten hebben voor de rechtmatigheid van de declaratie.
9.3.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de declaraties die eiseres heeft ingediend en waarop een tussentijdse reis naar [woonplaats] is gedeclareerd, zoals hiervoor onder 8. is omschreven, niet zijn gedaan conform het bepaalde in het [vereniging] reiskostenbesluit 2009 en het Besluit declareren 2011. Eiseres heeft tijdens het onderzoek verklaard zij vaak terugreed naar [woonplaats] , onder meer om met haar dochter te kunnen eten. Maar in het [vereniging] reiskostenbesluit 2009 en het Besluit declareren 2011 is vermeld dat declaraties mogen worden ingediend vanwege voor de dienst noodzakelijke reizen en dat bij deze reizen de snelste route dient te worden gevolgd. Voor zover reizen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden is eiseres er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de afgelegde reizen naar [woonplaats] en vervolgens weer naar een volgende bestemming noodzakelijk waren en eiseres steeds de snelste route heeft gekozen.
9.4.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres de verweten gedraging heeft begaan.
10. Het ontvangen van ORT terwijl eiseres wist dat zij daar geen recht op had.
10.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat deze vergoeding gold voor het vele (over)werk dat de bestuursleden voor de [vereniging] verrichtten. Eiseres stelt dat het niet een onregelmatigheids-toeslag was, maar een overwerkvergoeding. Het huishoudelijk reglement van de [vereniging] kent de mogelijkheid tot het betalen van vergoedingen aan bestuursleden. Weliswaar heeft de alv van de [vereniging] zich uitgesproken tegen het betalen van vergoedingen aan bestuursleden, maar volgens eiseres werd de vergoeding niet betaald door de [vereniging] . De vergoeding werd betaald door de PVB-adviesgroep, een zelfstandige entiteit van de heer [E] , destijds voorzitter van de [vereniging] .
10.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiseres de ontvangst van een voorschot van
€ 200,- en drie betalingen van € 250,- tegenwerpt. De rechtbank stelt verder vast dat volgens artikel 61 van het Huishoudelijk reglement van de [vereniging] het bekleden van een bestuursfunctie binnen de [vereniging] onbezoldigd is, maar dat jaarlijks door de alv een bedrag kan worden toegekend als onkostenvergoeding. Dit bedrag wordt vastgesteld door de alv. Het hoofdbestuur is slechts bevoegd tot het betalen van een voorschot voor deze onkosten. Niet in geschil is dat een voorstel tot het uitbetalen van een extra vergoeding aan bestuursleden door de alv van de [vereniging] is afgewezen. Ook staat vast dat eiseres hiervan op de hoogte was. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat eiseres wist dat zij geen recht had op een extra vergoeding voor het uitoefenen van een bestuursfunctie van de [vereniging] . Zij was immers gedetacheerd vanuit de nationale politie en haar salaris werd door de nationale politie doorbetaald. Dat de vergoeding werd betaald vanaf een privérekening van [E] maakt het voorgaande niet anders. Uit de stukken blijkt bovendien dat [E] van de [vereniging] een bedrag kreeg uitgekeerd voor inhuur van externen, dat kennelijk niet bedoeld is voor het betalen van vergoedingen aan bestuursleden. Het had daarom op de weg van eiseres gelegen, met name ook in haar hoedanigheid van hoofd juridische zaken, om zich ervan te vergewissen dat zij recht had op deze vergoeding. Dat, zoals eiseres heeft gesteld, andere bestuursleden deze vergoeding ook kregen, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van eiseres.
10.3.
Op grond van wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres de verweten gedraging heeft begaan.
Vraag 5: zijn de gedragingen aan te merken als plichtsverzuim?
11.1.
Verweerder is van mening dat de verweten gedragingen zijn aan te merken als ernstig plichtsverzuim. Hierdoor is het vertrouwen in de politie ernstig geschonden.
11.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de verweten gedragingen, zoals de rechtbank die hiervoor heeft besproken, ernstig plichtsverzuim opleveren. Door onjuiste declaraties in te dienen, te handelen in strijd met het bepaalde in het [vereniging] -reiskostenbesluit 2009 en een vergoeding te accepteren, waarvan eiseres wist dat ze daar geen recht op had heeft eiseres het vertrouwen in de integriteit en betrouwbaarheid van politieambtenaren in zeer ernstige mate geschonden. Juist de integriteit en betrouwbaarheid van een politieambtenaar dienen boven iedere twijfel verheven te zijn. De voorbeeldfunctie van de politie in de samenleving, de bijzondere functie van de politie binnen de rechtsorde en het vertrouwen dat burgers moeten kunnen hebben in de politie, maken dat hoge eisen aan de betrouwbaarheid van politieambtenaren mogen worden gesteld. Dat alles geldt voor eiseres nog te meer, nu zij als politieambtenaar was gedetacheerd binnen een vakorganisatie als hoofd juridische zaken en deel uitmaakte van het hoofdbestuur. Juist van haar mocht worden verwacht dat zij uiterst zorgvuldig zou omgaan met de gelden van die vakorganisatie.
11.3.
Nu de gedragingen zoals die hiervoor onder 8., 9. en 10. zijn besproken reeds ernstig plichtsverzuim opleveren laat de rechtbank de overige gedragingen die verweerder aan het strafontslag ten grondslag heeft gelegd verder onbesproken.
Vraag 6: zijn de gedragingen aan eiseres toe te rekenen?
12.1.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [5] is de vraag of het plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is niet van doorslaggevende betekenis of het gedrag psychopathologisch verklaarbaar is, maar of betrokkene de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft ingezien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen.
12.2.
Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit kan blijken dat de gedragingen haar niet kunnen worden toegerekend. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder de verweten gedragingen terecht aan eiseres heeft toegerekend.
Vraag 7: is het opleggen van onvoorwaardelijk strafontslag evenredig aan het plichtsverzuim?
13.1.
Verweerder is van mening dat de straf van disciplinair ontslag gezien de aard, de ernst, en de omvang van de door hem geconstateerde gedragingen, evenredig is.
13.2.
De rechtbank is van oordeel dat het verweten plichtsverzuim dermate ernstig is (zie rechtsoverweging 11.2.), dat het opleggen van onvoorwaardelijk strafontslag aan dit plichtsverzuim niet onevenredig is.
Eindconclusie
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 juni 2020 door mr. G.P. Loman, voorzitter, en mr. L.C Michon en mr. C. Karman, leden, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2556
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3937
3.Gedingstuk: Vervolg bijlage 6, pagina 34 en 36.
4.Beroepschrift, bijlage 22A.
5.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012: BY1276