ECLI:NL:CRVB:2023:262

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
22 / 1527 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake re-integratieverplichtingen van een ambtenaar met posttraumatische stressstoornis

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 februari 2023 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 22 oktober 2021. Verzoeker, die sinds september 1998 werkzaam was bij het Erasmus MC, had verzocht om herziening van de beslissing waarbij hem een dienstopdracht was gegeven om mee te werken aan zijn re-integratie in het tweede spoor. Deze dienstopdracht was eerder door de rechtbank bevestigd, maar verzoeker stelde dat hij door zijn ziekte, een posttraumatische stressstoornis, niet in staat was om aan deze opdracht te voldoen.

De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat herziening op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen mogelijk is bij feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aan deze voorwaarden voldeden.

De Raad benadrukte dat het middel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak, maar om een uitspraak te herstellen die berust op een onjuist feitelijk uitgangspunt. Aangezien verzoeker niet kon aantonen dat er sprake was van nieuwe feiten, werd het verzoek om herziening afgewezen. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.1527 AW

Datum uitspraak: 8 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 oktober 2021, 20/2074 AW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de raad van bestuur van het Universitair Medisch Centrum Rotterdam, Erasmus MC (raad van bestuur)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij brief van 23 maart 2022 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2646 en heeft aanvullende stukken ingediend.
De raad van bestuur heeft een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2023. Verzoeker heeft via beeldbellen aan de zitting deelgenomen. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.G.M.A. van der Terwisga en S. van der Klooster.

OVERWEGINGEN

1. Verzoeker was sinds september 1998 werkzaam bij het Erasmus MC. Bij besluit van 19 maart 2018, na bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 20 december 2018, heeft de raad van bestuur aan verzoeker een dienstopdracht gegeven om mee te werken aan zijn reintegratie in het tweede spoor. Het hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. Bij de uitspraak van 22 oktober 2021, waarvan nu herziening wordt verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft, voor zover van belang, overwogen dat verzoeker verplicht was om mee te werken aan zijn re-integratie in het tweede spoor en dat de dienstopdracht gezien zijn niet meewerkende houding redelijk was. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij door zijn ziekte (posttraumatische stressstoornis) geen gevolg kon geven aan de dienstopdracht, maar naar het oordeel van de Raad heeft hij dit niet aannemelijk gemaakt.
2. In zijn verzoek om herziening heeft verzoeker, kort samengevat, aangevoerd dat de Raad in de uitspraak van 22 oktober 2021 ten onrechte de dienstopdracht in stand heeft gelaten, omdat hij daaraan wegens ziekte niet kon meewerken. Daarnaast is volgens appellant sprake van een beroepsziekte en van letselschade en is ten onrechte nagelaten daarover in die uitspraak te oordelen.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak [1] dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie over de betreffende uitspraak te voeren of te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Dit kan alleen als is voldaan aan de strikte cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
3.3.
Wat verzoeker aanvoert zijn geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Verzoeker beoogt een nieuwe discussie over wat in de uitspraak van 22 oktober 2021 is beslist over de omvang van het geding en de rechtmatigheid van de dienstopdracht. Uit wat in 3.1 en 3.2 is overwogen volgt dat het middel van herziening daartoe niet kan strekken. Het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) I. van der Hout

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 11 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2791.