In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uwv om betrokkene per 17 juli 2020 een WIA-uitkering toe te kennen. Het geschil draait om de vaststelling van de maatmanarbeid, waarbij de hoofdregel is dat wordt uitgegaan van de laatst verrichte arbeid voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Betrokkene had van 1 augustus 2014 tot en met 30 november 2017 gewerkt bij [naam bedrijf 1] en van 4 december 2017 tot en met 4 februari 2018 bij [naam bedrijf 2]. Het Uwv heeft betrokkene geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank Amsterdam heeft het bezwaar van betrokkene tegen deze beslissing gegrond verklaard, maar het Uwv is in hoger beroep gegaan.
De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank niet gevolgd kan worden in haar oordeel dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van de hoofdregel wordt afgeweken. De Raad concludeert dat de werkzaamheden die betrokkene bij [naam bedrijf 2] heeft verricht, niet als maatgevende arbeid kunnen worden aangemerkt, omdat deze slechts twee maanden hebben geduurd en niet als zodanig kort kunnen worden gekwalificeerd. De Raad heeft het hoger beroep van het Uwv gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. Dit betekent dat de weigering van de WIA-uitkering door het Uwv in stand blijft.