In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die als binnenvaartmatroos werkte, was op 1 maart 2010 uitgevallen en had na afloop van de wachttijd geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA. Hij had vervolgens een WW-uitkering ontvangen die op 7 juli 2013 eindigde. Appellant had daarna als gastheer/medewerker bediening horeca gewerkt, maar meldde zich op 20 juli 2013 ziek. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 27 februari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en heeft hem geen recht op ziekengeld verleend. De rechtbank heeft de beslissing van het Uwv bevestigd, maar appellant ging in hoger beroep.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de functie van binnenvaartmatroos als maatgevende functie had moeten worden genomen in plaats van de functie van gastheer/medewerker bediening horeca. De Raad heeft overwogen dat het Uwv terecht de laatst verrichte functie als maatman heeft genomen, omdat appellant deze functie geruime tijd heeft uitgeoefend. De Raad heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn beoordeeld en vastgesteld dat deze met ongeveer zes maanden was overschreden. Dit leidde tot een schadevergoeding van € 500,-, waarvan € 167,- voor het Uwv en € 333,- voor de Staat. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en de proceskosten vergoed.