In deze zaak heeft appellante, geboren in 1965 en met diverse medische aandoeningen, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk. Appellante had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een traplift, maar het college had haar slechts een persoonsgebonden budget (pgb) verstrekt voor een traplift aan de buitenzijde van de trap. Appellante betwistte dat deze voorziening voldoende bijdraagt aan haar zelfredzaamheid en participatie, en stelde dat het college onvoldoende had onderzocht of deze traplift in overeenstemming is met de bouwvoorschriften.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college inderdaad niet voldoende had onderzocht of de traplift aan de buitenzijde van de trap in strijd is met de bouwvoorschriften. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de traplift een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid van appellante. De Raad vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante en moest het griffierecht vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming door het college, vooral als het gaat om voorzieningen die van invloed zijn op de zelfredzaamheid van mensen met beperkingen. De Raad stelde vast dat de wettelijke regels omtrent de Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht niet correct waren nageleefd, wat leidde tot de vernietiging van het besluit.