ECLI:NL:CRVB:2024:1421
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering op basis van referte-eis en onbetaald verlof
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant per 1 december 2021. Appellant had een uitkering aangevraagd na beëindiging van zijn dienstverband op 3 juli 2021, maar het Uwv weigerde deze omdat appellant niet voldeed aan de referte-eis van 26 gewerkte weken in de 36 weken voorafgaand aan de werkloosheid. Appellant stelde dat hij onbetaald verlof had genoten en dat de referteperiode daarom verlengd moest worden. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had geweigerd, omdat appellant niet kon aantonen dat er sprake was van onbetaald verlof. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad benadrukte dat voor onbetaald verlof instemming van de werkgever vereist is en dat het ontslag op staande voet per 5 juli 2021 de reden was dat appellant geen loon ontving. De Raad concludeerde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een WW-uitkering en dat het Uwv correct had gehandeld. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor werknemers om aan te tonen dat zij voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor een uitkering.