In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de beslissing van het Uwv met betrekking tot de loonsanctie en de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellante. Appellante, die als voltijds constructeur bij de Omgevingsdienst werkte, had zich op 30 oktober 2017 ziek gemeld. Het Uwv had in eerdere besluiten geen loonsanctie opgelegd aan de Omgevingsdienst, wat appellante betwistte. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte geen loonsanctie had opgelegd, omdat de Omgevingsdienst onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De Raad volgde het standpunt van appellante dat de Omgevingsdienst niet deugdelijke grond had voor de tekortkomingen in de re-integratie. De Raad bevestigde dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag correct was vastgesteld op 30 oktober 2017 en dat het ongemaximeerde dagloon van € 236,17 ook juist was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.085,16 bedroegen, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 185,-.