ECLI:NL:CRVB:2024:1319

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
23/128 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bijstand met terugwerkende kracht wegens gebrek aan bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die bijstand aanvroeg op basis van de Participatiewet, wilde dat zijn bijstand met terugwerkende kracht werd toegekend vanaf 18 april 2020, de datum waarop hij zich had ingeschreven in de gemeente. Het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem had echter bijstand toegekend vanaf de datum van zijn aanvraag op 11 mei 2020, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden.

De Raad heeft vastgesteld dat, hoewel de appellant persoonlijke problemen had, deze niet voldoende waren om te concluderen dat hij niet in staat was om zich eerder te melden voor bijstand. De appellant had ook problemen met zijn DigiD, maar de Raad oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat deze problemen hem verhinderden om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad bevestigde dat het college terecht had geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigden.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager in het proces van bijstandsverlening.

Uitspraak

23/128 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 december 2022, 20/2502 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem (college)
Datum uitspraak: 2 juli 2024

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de ingangsdatum van de aan appellant toegekende bijstand. Het college heeft bijstand toegekend vanaf de datum waarop appellant zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Appellant wil dat aan hem met ingang van een eerdere datum bijstand wordt toegekend. Hij krijgt hierin geen gelijk. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de bijstand met terugwerkende kracht had moeten worden toegekend zijn er niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Ikiz, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 mei 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ikiz. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M.H. Teunissen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Op 18 april 2020 heeft appellant zich ingeschreven in de gemeente [woonplaats]. Met ingang van die datum had hij een overeenkomst kamerhuur met zorgbepaling gesloten met Herstelzorg Heuvelland. Appellant werkte daar aan herstel van zijn verslaving en het oplossen van schulden met behulp van een begeleider en een bewindvoerder.
1.2.
Appellant heeft zich op 11 mei 2020 bij het college gemeld om bijstand op grond van de Participatiewet aan te vragen. Op 20 mei 2020 heeft hij de aanvraag ingediend. Daarbij heeft hij verzocht om de bijstand toe te kennen vanaf 18 april 2020, de datum waarop hij is verhuisd naar de gemeente [woonplaats].
1.3.
Met een besluit van 15 mei 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 17 augustus 2020 (bestreden besluit), heeft het college bijstand toegekend met ingang van 11 mei 2020. Het college heeft geweigerd vanaf 18 april 2020 bijstand toe te kennen om de reden dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dat rechtvaardigen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft aangevoerd dat de bijstand wegens bijzondere omstandigheden moet worden toegekend met ingang van een eerdere datum dan die waarop hij zich heeft gemeld om de bijstand aan te vragen. Wat hij daarover verder heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om geen bijstand over de periode van 18 april 2020 tot 11 mei 2020 toe te kennen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regel die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Toetsingskader
4.2.
In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend zonder zich eerst te melden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit is vaste rechtspraak. [1] Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om zich eerder te melden om bijstand aan te vragen of om eerder bijstand aan te vragen, of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie. Vergelijk eerdere rechtspraak. [2]
Geen bijzondere omstandigheden
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die toekenning van bijstand met ingang van 18 april 2020 rechtvaardigen. Hij heeft daarvoor verwezen naar zijn persoonlijke omstandigheden en zijn probleem met DigiD. Zijn persoonlijke omstandigheden zien op zijn verhuizing naar een zogenoemd ‘safehouse’ in de gemeente [woonplaats] in verband met zijn verslaving. In dit ‘safehouse’ werd appellant begeleid naar terugkeer in de maatschappij. Hij probeerde daar zijn leven weer op orde te krijgen. Het probleem met DigiD betreft het onjuiste telefoonnummer dat in de van belang zijnde periode aan de DigiD van appellant gekoppeld was, waardoor inloggen met DigiD via een sms-code niet mogelijk was. Volgens appellant kon hij zich daardoor pas drie weken na zijn verhuizing melden voor een aanvraag om bijstand. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Appellant heeft de beroepsgrond als volgt toegelicht. Volgens de website van het college kunnen bijstandsaanvragen alleen digitaal worden ingediend. Daarvoor moet de aanvrager in het bezit zijn van DigiD. Op de website staat nergens vermeld dat de aanvrager ook een papieren aanvraagformulier kan indienen of dat zo’n formulier op verzoek kan worden toegestuurd. Het gaat daarom te ver om van appellant te verwachten dat hij hierover navraag zou doen. Bovendien is, anders dan bij zijn verhuizing naar de gemeente GulpenWittem, die appellant heeft doorgegeven met behulp van DigiD zonder extra verificatie via een sms-code, bij een bijstandsaanvraag wel verificatie via een sms-code nodig. Het college heeft hier zelf voor gekozen en daardoor de aanvraagprocedure bemoeilijkt. Door deze extra procedure, waarvan appellant redelijkerwijs geen weet kon hebben, is het niet gelukt om op 18 april 2020 al een aanvraag in te dienen.
4.3.2.
Gelet op het voorgaande is het standpunt van appellant zo te begrijpen dat hij vindt dat hem niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen, omdat hij daartoe wegens persoonlijke problemen en problemen met zijn DigiD niet in staat was.
4.3.3.
Uit de stukken is weliswaar af te leiden dat appellant persoonlijke problemen had, maar daaruit blijkt niet dat hij daardoor niet in staat was om zich eerder te melden, dan wel zijn begeleider of zijn bewindvoerder in te schakelen om dat namens hem te doen. Vergelijk eerdere rechtspraak. [3]
4.3.4.
Verder heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat zijn problemen met DigiD in de weg stonden aan een tijdige aanvraag om bijstand. Van appellant of zijn begeleider, dan wel zijn bewindvoerder, had mogen worden verwacht dat, toen het DigiD-probleem zich voordeed, contact met de gemeente [woonplaats] was opgenomen om te informeren welke andere mogelijkheden er waren om bijstand aan te aanvragen. Het behoort namelijk tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant om tijdig een aanvraag om bijstand in te dienen of zich tot het college te wenden voor nadere informatie. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [4] Dat op de website van de gemeente niet is vermeld dat er andere mogelijkheden zijn voor het aanvragen van bijstand dan langs digitale weg, maakt dit niet anders. [5]
4.4.
Het college heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de ingangsdatum van de toegekende bijstand 11 mei 2020 blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.A. Timmer, in tegenwoordigheid van N.B. Yalçınkaya als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2024.
(getekend) W.A. Timmer
(getekend) N.B. Yalçınkaya

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regel

Artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet:
Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0209.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2172.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1524.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2374.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1903 en van 11 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1421.