ECLI:NL:CRVB:2023:1421

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
21/3692 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en de ingangsdatum daarvan in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de ingangsdatum van de bijstand die aan appellant is toegekend. Het college van burgemeester en wethouders van Zwolle heeft appellant bijstandsverlening verleend met ingang van 9 februari 2020. Appellant heeft echter verzocht om een eerdere ingangsdatum, namelijk 5 augustus 2019, omdat hij zich op die datum bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) had geregistreerd voor een Wajong-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zich niet voor bijstand heeft gemeld op de gevraagde datum, aangezien voor elke specifieke uitkering een afzonderlijke aanvraag vereist is. De Raad heeft ook overwogen dat onbekendheid met de gedragslijn van het college geen bijzondere omstandigheid vormt die bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigt.

De procedure begon met een besluit van het college op 23 maart 2020, waarin bijstand werd toegekend vanaf 9 februari 2020. Appellant maakte bezwaar tegen deze ingangsdatum, maar het college handhaafde zijn besluit. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellant ongegrond. In hoger beroep heeft de Raad de zaak behandeld, maar appellant en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. Het college werd vertegenwoordigd door A. Guliker. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen, en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

21/3692 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 1 september 2021, 20/1644 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
Datum uitspraak: 11 juli 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 23 maart 2020 heeft het college aan appellant met ingang van 9 februari 2020 bijstand toegekend op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de bijstand, maar het college is met een besluit van 14 juli 2020 (bestreden besluit) bij de ingangsdatum van 9 februari 2020 gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft zijn moeder [naam moeder] , gemachtigde, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 mei 2023. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Guliker.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het college heeft aan appellant met ingang van 9 februari 2020 bijstand toegekend. Appellant wil een eerdere ingangsdatum, namelijk 5 augustus 2019. Appellant krijgt in hoger beroep geen gelijk. Appellant heeft zich op 5 augustus 2019 bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) geregistreerd voor een Wajong-uitkering, maar niet voor bijstand. Onbekendheid met een vaste gedragslijn van het college, die mogelijk tot een eerdere ingangsdatum kan leiden, is geen bijzondere omstandigheid die bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigt.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft zich op 5 augustus 2019 bij het Uwv geregistreerd.
1.2.
Bij brief van 11 december 2019 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn aanvraag voor een ‘Beoordeling arbeidsvermogen’ op 9 december 2019 is ontvangen. Bij besluit van 21 januari 2020 heeft het Uwv appellant een Indicatie banenafspraak toegekend.
1.3.
Op 9 februari 2020 heeft appellant bij het college een aanvraag gedaan om bijstand op grond van de PW.
1.4.
Bij besluit van 23 maart 2020 heeft het college bijstand aan appellant toegekend naar de norm voor een alleenstaande. In het aanvankelijk aan appellant verzonden exemplaar van dat besluit stond geen ingangsdatum van de bijstand. Daarom heeft het college het besluit van 23 maart 2020 opnieuw aan appellant verzonden. Ditmaal met vermelding van de ingangsdatum, te weten 9 februari 2020.
1.5.
Appellant heeft in bezwaar aangevoerd dat in het als eerste verzonden besluit van 23 maart 2020 geen ingangsdatum stond, maar dat daarin wel was vermeld dat de ingangsdatum gelijk is aan de datum waarop hij zich bij het Uwv heeft laten registreren. Appellant heeft er daarbij op gewezen dat hij zich op 5 augustus 2019 bij het Uwv heeft geregistreerd voor een Wajong-uitkering, dat hij het aanvraagformulier voor deze uitkering in december 2019 heeft verzonden en dat het Uwv de ontvangst van deze aanvraag heeft bevestigd in de brief van 11 december 2019. Appellant ging er dan ook van uit dat de bijstand met ingang van 5 augustus 2019 dan wel 11 december 2019 zou worden toegekend.
1.6.
Bij besluit van 14 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat er geen reden is om de ingangsdatum van 9 februari 2020 te wijzigen. Dat appellant bij het Uwv een Wajong-uitkering heeft aangevraagd, betekent volgens het college niet dat hij daarmee ook een aanvraag om bijstand heeft gedaan. Daarvoor had appellant een afzonderlijke aanvraag moeten indienen. De brief van het Uwv van 11 december 2019 ziet op de ontvangst van de aanvraag van appellant voor een Beoordeling arbeidsvermogen. Verder is het buitenwettelijk begunstigend beleid, inhoudende dat bijstand met terugwerkende kracht kan worden toegekend als iemand binnen zeven dagen na afwijzing van een andere uitkering bij het Uwv om bijstand vraagt, volgens het college niet van toepassing. Appellant heeft zich namelijk niet binnen zeven dagen na het afwijzende besluit van het Uwv van 21 januari 2020 voor bijstand gemeld.
1.7.
Bij brief van 26 april 2023 heeft het college toegelicht dat – anders dan in het bestreden besluit is vermeld – geen sprake is van buitenwettelijk begunstigend beleid, maar van een op schrift gestelde vaste gedragslijn. Het college heeft daarvan een afschrift toegestuurd.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van het college om de ingangsdatum van 9 februari 2020 niet te wijzigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft appellant zich op 5 augustus 2019 voor bijstand gemeld?
4.1.
Op grond van artikel 44, eerste lid, van de PW wordt, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.2.
Op grond van het tweede lid van artikel 44 van de PW kan worden gesproken van een melding bij het Uwv of bij het college indien de naam, het adres, en de woonplaats van de betrokkene zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld een aanvraag in te dienen.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat het college de bijstand met ingang van 5 augustus 2019 had moeten toekennen, omdat hij op die datum bij het Uwv om bijstand heeft gevraagd. Appellant verwijst hiervoor naar artikel 44 van de PW.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit blad 5 van de Wajong-aanvraag van appellant blijkt namelijk dat hij zich op 5 augustus 2019 bij het Uwv heeft geregistreerd voor een Wajong-uitkering. Uit vaste rechtspraak volgt dat voor elke specifieke uitkering in principe een afzonderlijke aanvraag is vereist. [1] In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden dat appellant zich op 5 augustus 2019 ook voor bijstand bij het Uwv heeft gemeld. Daarom heeft appellant zich op die datum niet voor bijstand gemeld, in de zin van artikel 44, tweede lid, van de PW.
Zijn er bijzondere omstandigheden die bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen?
4.5.
In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit is vaste rechtspraak. [2] Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als komt vast te staan dat de betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend die tot een beslissing had moeten leiden, of indien is gebleken dat de betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het Uwv of het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden. Het is aan betrokkene om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden. [3]
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat hij niet op het buitenwettelijk beleid van het college is gewezen en dat daarom sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
4.7.
De beroepsgrond slaagt niet. De omstandigheid dat het college de onder 1.6 en 1.7 toegelichte op schrift gestelde vaste gedragslijn hanteert en dat appellant die niet kent vormt geen bijzondere omstandigheid om bijstand met terugwerkende kracht te verlenen. Het behoort immers tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant om tijdig bijstand te vragen. [4] Appellant had bijvoorbeeld tegelijkertijd met zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering of kort na het onder 1.2 genoemde besluit van het Uwv van 21 januari 2020 om bijstand kunnen vragen. Dat hij dat niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Uit 4.4 en 4.7 volgt dat appellant zich op 5 augustus 2019 niet voor bijstand heeft gemeld en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. De ingangsdatum van de bijstand op 9 februari 2020 wijzigt niet.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2023.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) A.M. Geurtsen

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraken van 3 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX0220 en van 18 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4312.
2.Vergelijk de uitspraak van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0209.
3.Vergelijk de uitspraak van 21 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2348.
4.Vergelijk de uitspraak van 10 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1127.