In deze zaak gaat het om de toekenning van een Ziektewet (ZW) uitkering aan appellante per 1 februari 2021 en de beëindiging daarvan per 28 februari 2021. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep niet-ontvankelijk had verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Appellante, die in mei 2020 in dienst trad als apothekersassistente, meldde zich per 30 augustus 2020 ziek. De rechtbank oordeelde dat appellante tot 1 november 2020 recht had op loon van haar werkgever, waardoor er geen recht op ZW-uitkering bestond. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat zij recht had op een ZW-uitkering vanaf haar ziekmelding, omdat haar werkgever haar ziekmelding niet correct had afgehandeld. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellante wel degelijk procesbelang had. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 1.750,- en het griffierecht wordt terugbetaald.