Uitspraak
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Inleiding
31 december 2020 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is overeengekomen dat het dienstverband per 11 oktober 2020 eindigt en dat appellante aan de werknemer een ontslagvergoeding (transitievergoeding) betaalt van € 41.596,- (bruto).
Voorstel van wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid volgt dat de wetgever zelf al aan een termijn van zes maanden voor het indienen van een aanvraag heeft gedacht. [2] De rechtbank is van oordeel dat het Uwv er terecht op heeft gewezen dat een aanvraagtermijn de rechtszekerheid dient en in de uitvoering een regulerende werking kan hebben. De rechtbank acht een aanvraagtermijn van zes maanden, gelet op de mogelijk verstrekkende financiële gevolgen van het te laat indienen van een aanvraag, niet onredelijk kort. De rechtbank heeft van belang geacht dat het gaat om compensatie van een na ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid aan een werknemer betaalde transitievergoeding, waarbij het opzegverbod tijdens ziekte van twee jaar in acht moet worden genomen. De rechtbank acht het ontslag en het betalen van een transitievergoeding daarom voorzienbaar voor de werkgever. De rechtbank heeft geen grond gezien om artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling wegens strijd met een algemeen rechtsbeginsel of een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur buiten toepassing te laten.
Het oordeel van de Raad
3 juli 2023 bij de uitvoering van de Regeling eigen richtlijnen voor de toets aan het evenredigheidsbeginsel hanteert. Deze richtlijnen komen er in de kern op neer dat het Uwv bij wijze van gedoogtermijn generiek afwijkt van artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling indien aanvragen uiterlijk binnen twee weken na afloop van de aanvraagtermijn zijn ingediend. Bij aanvragen die meer dan twee weken na afloop van de aanvraagtermijn zijn ingediend, wijkt het Uwv met toepassing van het evenredigheidsbeginsel ook af van die bepaling, maar alleen dan als zich de daarin genoemde bijzondere situaties hebben voorgedaan. Ook in die bijzondere situaties werpt het Uwv overschrijding van de aanvraagtermijn niet langer tegen.
Conclusie en gevolgen
(1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-). Ook wordt bepaald dat het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 548,- vergoedt.