ECLI:NL:CRVB:2024:1048

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
23/270 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van het besluit om de ZW-uitkering van appellant per 3 april 2021 te beëindigen en weigering ZW-uitkering toe te kennen per 9 augustus 2021

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering per 3 april 2021 en de weigering van een ZW-uitkering per 9 augustus 2021. Appellant, die zich op 1 maart 2020 ziekmeldde na een auto-ongeluk, had eerder een ZW-uitkering ontvangen, maar het Uwv concludeerde dat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen en beëindigde de uitkering. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische en arbeidskundige onderzoeken die zijn uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de beperkingen van appellant niet waren toegenomen ten opzichte van de eerdere beoordeling en dat het Uwv terecht had besloten om de ZW-uitkering te beëindigen en geen nieuwe uitkering toe te kennen. De Raad bevestigde de uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld in zijn besluitvorming. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten, omdat zijn hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/270 ZW, 23/341 ZW
Datum uitspraak: 23 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 14 december 2022, 22/2860 (aangevallen uitspraak 1) en 22/642 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaken over twee vragen.
De eerste vraag is of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit om de ZW-uitkering van appellant per 3 april 2021 te beëindigen.
De tweede vraag is of het Uwv appellant terecht een ZW-uitkering heeft geweigerd per 9 augustus 2021.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.L.E. Storm van ’s Gravesande, advocaat, hoger beroepen ingesteld. Vervolgens heeft mr. A.L.M. Vreeswijk zich in beide zaken als opvolgend gemachtigde gesteld en de gronden van de hoger beroepen ingediend.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
De Raad heeft de hoger beroepen gevoegd behandeld op een zitting van 29 februari 2024. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als beveiliger bij [werkgeefster] (werkgeefster) voor gemiddeld 34,64 uur per week. Appellant heeft zich op 1 maart 2020 ziekgemeld wegens aanhoudende lichamelijke en psychische klachten na een autoongeval op 31 augustus 2019, die zijn geduid als klachten die lijken op een whiplash associated disorder (whiplash). Na afloop van de dienstbetrekking heeft het Uwv appellant met ingang van 17 maart 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) hebben een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De belastbaarheid van appellant is neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 februari 2021. Appellant wordt niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn laatste werk maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 2 maart 2021 de ZW-uitkering van appellant per 2 april 2021 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 maart 2021.
1.3.
Het Uwv heeft appellant per 2 april 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellant heeft zich per 13 april 2021 opnieuw ziekgemeld wegens dezelfde klachten. Bij besluit van 12 mei 2021 is appellant een ZWuitkering geweigerd per 13 april 2021. Hieraan ligt een rapport van een arts van het Uwv van 12 mei 2021 ten grondslag. Deze arts heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant ongewijzigd is gebleven sinds de EZWb. Het besluit van 12 mei 2021 is in rechte onaantastbaar geworden omdat appellant hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt.
1.4.
In het kader van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 maart 2021 is appellant op 19 mei 2021 tijdens een fysiek spreekuurcontact gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen reden is om meer beperkingen aan te nemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functies opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat één functie moet komen te vervallen wegens een overschrijding op het punt ‘zitten’. De overige vier geselecteerde functies zijn ongewijzigd geschikt geacht. Dit betreft de functies van administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100), parking host (SBC-code 261011), telefonist (centrale)/medewerker callcenter (inbound) SBC-code 315174) en administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040). De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant blijft minder dan 35%. Bij beslissing op bezwaar van 25 mei 2021 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit 2 maart 2021 gegrond verklaard, omdat de datum waarop de ZW-uitkering is beëindigd, wordt gewijzigd van 2 april 2021 naar 3 april 2021. Tegen de beslissing op bezwaar van 25 mei 2021 heeft appellant geen beroep ingesteld.
1.5.
Appellant heeft zich per 9 augustus 2021 opnieuw ziekgemeld wegens een toename van de al bestaande klachten. Er heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden middels een telefonisch spreekuurcontact op 27 september 2021. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de beperkingen van appellant niet zijn toegenomen ten opzichte van de EZWb. Bij besluit van 28 september 2021 heeft het Uwv appellant een ZW-uitkering geweigerd per 9 augustus 2021. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.6.
Daarnaast heeft appellant bij brief van 9 september 2021 verzocht om herziening van het in 1.2 vermelde besluit van 2 maart 2021. Daarbij heeft appellant een brief van 18 mei 2021 van revalidatiecentrum Klimmendaal (Klimmendaal) overgelegd, waarin is vermeld dat het revalidatietraject weinig verbetering heeft opgeleverd. Deze informatie betreft volgens appellant een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Bij besluit van 15 december 2021 heeft het Uwv besloten dat er geen aanleiding is om het besluit van 2 maart 2021 te herzien, omdat er volgens de verzekeringsarts geen sprake is van nieuwe medische feiten. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 december 2021.
1.7.
Bij beslissing op bezwaar van 17 mei 2022 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 december 2021 ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van 16 mei 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
1.8.
Bij beslissing op bezwaar van 13 januari 2022 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 september 2021 ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van 12 januari 2022 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraken van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en daarmee bestreden besluit 1 in stand gelaten. De rechtbank heeft verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad [1] en heeft vastgesteld dat het Uwv het verzoek om herziening van appellant heeft afgewezen onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant geen nieuwe medische gegevens ten grondslag heeft gelegd aan zijn verzoek om terug te komen van de beëindiging van de ZW-uitkering per 3 april 2021. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de door appellant overgelegde brief van 18 mei 2021 van revalidatiecentrum Klimmendaal geen nieuwe medische gegevens bevat.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 eveneens ongegrond verklaard en daarmee bestreden besluit 2 in stand gelaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 januari 2022 voldoende heeft gemotiveerd dat een fysiek onderzoek van appellant geen toegevoegde waarde heeft omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant op 19 mei 2021 uitgebreid lichamelijk en daarnaast psychisch heeft onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de brief van 18 mei 2021 van Klimmendaal bij de heroverweging betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat er geen reden is om af te wijken van de beperkingen zoals die voor appellant zijn vastgesteld bij de EZWb-beoordeling. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv appellant terecht een ZW-uitkering heeft geweigerd per 9 augustus 2021.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in beide hoger beroepen zijn standpunt herhaald dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Wat betreft bestreden besluit 2 heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank het onjuiste toetsingskader heeft gehanteerd of appellant geschikt is te achten voor één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Daarnaast heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is, omdat hij niet is gezien door een verzekeringsarts tijdens een fysiek spreekuurcontact. Appellant heeft verzocht om een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten over de beëindiging van de ZW-uitkering per 3 april 2021 en de weigering van de ZW-uitkering per 9 augustus 2021 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in de hoger beroepen heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat de hoger beroepen niet slagen.
Aangevallen uitspraak 1
4.1.
Het verzoek van appellant van 9 september 2021 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van de beslissing op bezwaar van 25 mei 2021 waarbij het Uwv heeft besloten om de ZWuitkering van appellant per 3 april 2021 te beëindigen. Het Uwv heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [2]
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
Ter ondersteuning van zijn verzoek van 9 september 2021 heeft appellant een brief van 18 mei 2021 van Klimmendaal overgelegd. Hierin is onder meer vermeld dat de revalidatiebehandeling eind april/begin mei 2021 is beëindigd en dat de behandeling weinig verbetering heeft opgeleverd. Appellant heeft tips en adviezen gekregen waarmee hij zelf verder kan. Bij de beoordeling in bezwaar tegen het besluit van 2 maart 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep al meegenomen dat appellant tot en met april 2021 een revalidatietraject heeft gevolgd bij Klimmendaal en dat deze behandeling geen resultaat heeft opgeleverd. Het standpunt van het Uwv, dat in de brief van 18 mei 2021 geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld, is dan ook juist. Dit betekent dat het Uwv bevoegd was om met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de aanvraag van appellant af te wijzen. In wat appellant heeft aangevoerd, wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 terecht ongegrond verklaard.
Aangevallen uitspraak 2
4.5.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.6.
Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een EZWb heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022. [3] Uit deze uitspraak blijkt dat – anders dan voorheen in de rechtspraak werd aangenomen – weigering van een ZW-uitkering niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de EZWb vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
4.7.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de (verzekerings)arts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van een ZW-uitkering op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de EZWb op een of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies.
4.8.
Appellant wordt gevolgd in zijn standpunt dat de rechtbank heeft verwezen naar inmiddels verlaten rechtspraak van de Raad over de toepassing van artikel 19 van de ZW in het geval van een ziekmelding na een EZWb. Deze rechtspraak is gewijzigd bij de in 4.6 vermelde uitspraak van de Raad van 23 december 2022. De uitspraak van de rechtbank dateert ook van vóór 23 december 2022. Dit heeft geen gevolgen gehad voor de toetsing door de rechtbank van bestreden besluit 2, omdat het Uwv heeft geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant per 9 augustus 2021 niet zijn toegenomen. Hierdoor wordt aan een beoordeling van de medische geschiktheid van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies niet toegekomen.
4.9.
De beroepsgrond van appellant dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is omdat appellant niet door een verzekeringsarts is gezien tijdens een fysiek spreekuurcontact, slaagt niet. De verzekeringsarts heeft appellant gesproken op een telefonisch spreekuur en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht. Een spreekuur zal meestal in fysieke vorm plaatsvinden, maar ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldverbinding is verricht, kan een spreekuurcontact zijn. Ook bij een dergelijk spreekuur geldt onverkort dat sprake moet zijn van een zorgvuldig onderzoek, en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zal moeten kunnen motiveren waarom in bezwaar van een fysiek lichamelijk en/of psychisch onderzoek is afgezien. [4] Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 januari 2022 voldoende heeft gemotiveerd waarom van een fysiek spreekuurcontact kon worden afgezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op 19 mei 2021 gezien tijdens een fysiek spreekuurcontact in het kader van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 maart 2021 over de beëindiging van de ZW-uitkering per 2 april 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant destijds lichamelijk onderzocht en een onderzoek van de psyche verricht. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep destijds in de heroverweging betrokken dat appellant een revalidatietraject heeft gevolgd bij Klimmendaal tot in april 2021 en dat deze behandeling volgens appellant niets heeft geholpen. De brief van 18 mei 2021 van Klimmendaal bevat ten opzichte van deze informatie geen nieuwe gezichtspunten. Bij de afweging om geen fysiek spreekuurcontact te houden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook meegewogen dat appellant in essentie dezelfde klachten naar voren heeft gebracht als in bezwaar tegen de beëindiging van de ZW-uitkering. Appellant claimt dat sprake is van toegenomen klachten maar hij heeft dit standpunt niet onderbouwd met medische stukken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen duidelijke aanwijzingen voor een gewijzigd medisch toestandsbeeld.
4.10.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de medische beperkingen van appellant niet zijn toegenomen ten opzichte van de EZWb. Het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen, wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. De hoger beroepen slagen niet. De aangevallen uitspraken worden bevestigd. Dit betekent dat de weigering van het Uwv om terug te komen van het besluit om de ZW-uitkering van appellant per 3 april 2021 te beëindigen, in stand blijft. Ook de weigering van het Uwv om appellant per 9 augustus 2021 een ZW-uitkering toe te kennen, blijft in stand.
6. Omdat de hoger beroepen niet slagen krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2024.
(getekend) S. Wijna
(getekend) I. Gök

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, en van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
3.Uitspraak van de Raad van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2658.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99, en ECLI:NL:CRVB:2023:104.