ECLI:NL:CRVB:2023:76

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
20 / 2062 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting en marktplaatshandel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die door zijn handelsactiviteiten op Marktplaats zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Appellant ontving bijstand van 18 oktober 2014 tot en met 31 maart 2018, maar heeft geen melding gemaakt van zijn handelsactiviteiten, wat leidde tot een onderzoek door de gemeente Heerenveen na een fraudemelding van het UWV. De handhavingsmedewerkers hebben vastgesteld dat appellant veelvuldig advertenties op Marktplaats heeft geplaatst en dat hij op grote schaal heeft gefraudeerd. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde de beroepen van appellant ongegrond, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat appellant niet in staat was om aan te tonen dat hij recht had op bijstand, omdat hij geen sluitende administratie kon overleggen en zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De Raad benadrukte dat het risico van het niet kunnen vaststellen van de rechtmatigheid van de bijstand voor rekening van appellant komt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

20.2062 PW, 20/2063 PW

Datum uitspraak: 10 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 april 2020, 19/2971, 19/2978 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Grijmans. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Wassens en mr. E.D. Ferwerda.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant en zijn toenmalige partner ontvingen over de periode van 18 oktober 2014 tot en met 29 januari 2015 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW), naar de norm voor gehuwden. Over de periode van 30 januari 2015 tot en met 31 maart 2018 ontving appellant bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een bericht van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over een bij het UWV binnengekomen fraudemelding, dat appellant veelvuldig zou handelen op Marktplaats en een luxe leven zou leiden, hebben handhavingsmedewerkers van de gemeente Heerenveen een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader hebben zij dossier- en internetonderzoek gedaan en diverse instanties waaronder Marktplaats, om gegevens verzocht. De handhavingsmedewerkers hebben appellant op 14 juli 2017, 24 juli 2017 en 14 december 2017 gehoord. Ook hebben zij appellant verzocht om nadere gegevens, waaronder bankafschriften. Omdat appellant volgens de melding bij de aanvraag om bijstand geknoeid zou hebben met zijn bankafschriften, hebben de handhavingsmedewerkers bankafschriften bij de ING gevorderd. Omdat het vermoeden ontstond dat appellant op grote schaal heeft gefraudeerd, hebben de handhavingsmedewerkers het dossier overgedragen aan de sociale recherche.
1.3.
De sociale recherche heeft vervolgens onder meer appellant als verdachte verhoord, het zaakdossier van de politie ‘handel in nepparfums’ geraadpleegd, op vordering van het Openbaar ministerie een advertentieoverzicht bij Marktplaats opgevraagd en processen- verbaal bij de politie opgevraagd met betrekking tot computerbestanden. Uit het onderzoek van de sociale recherche is onder meer naar voren gekomen dat appellant veelvuldig quads kocht, repareerde en verkocht. Hij kocht en verkocht ook andere voertuigen, zonder hiervan melding te maken. Appellant heeft op Marktplaats ook andere producten, zoals digitale gegevensdragers verkocht, die vermoedelijk eerder bij Wehkamp waren besteld maar waarvoor niet was betaald. In de periode van 18 oktober 2014 tot en met 31 maart 2018 heeft appellant in totaal zo’n 3.179 advertenties op Marktplaats geplaatst in verschillende rubrieken met een totale vraagprijs van € 247.641,85. In de rubriek ‘uiterlijk/parfum’ zijn in de periode van 3 december 2015 tot 19 augustus 2017 2.968 advertenties voor parfum geplaatst, met een gemiddelde vraagprijs van € 40,- per flesje. Op 16 oktober 2017 is appellant door de politie aangehouden in verband met handel in namaakparfums waarbij de in een opslagbox opgeslagen handelsvoorraad van ongeveer 1221 stuks in beslag is genomen. Uit het onderzoek van de sociale recherche is verder gebleken dat appellant in juli 2017 een Renault Captur heeft gekocht voor € 16.500,- en die contant heeft afgerekend. In juli 2017 heeft appellant verder een jetski aangeschaft voor € 3.500,-, die hij ook contant heeft betaald. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in een eindrapport van 18 november 2018.
1.4.
In de onderzoeksresultaten heeft het college aanleiding gezien om bij besluit van 11 december 2018 (besluit 1), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 juni 2019 (bestreden besluit 1) de bijstand van appellant en zijn voormalige partner over de periode van 18 oktober 2014 tot en met 29 januari 2015 in te trekken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 6.630,65 bruto van appellant terug te vorderen. Voorts heeft het college bij afzonderlijk besluit van 11 december 2018 (besluit 2), na bezwaar gehandhaafd bij afzonderlijk besluit van 24 juni 2019 (bestreden besluit 2), de bijstand van appellant over de periode van 30 januari 2015 tot en met 31 maart 2018 ingetrokken en de over de periode van 30 januari 2015 tot en met 31 december 2017 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 47.329,18 bruto en over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 gemaakte kosten tot een bedrag van € 4.075,31 netto van appellant teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant door - onder meer - geen melding te maken van de handelsactiviteiten op Marktplaats de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Omdat appellant geen boekhouding of administratie heeft bijgehouden kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld, ook niet schattenderwijs.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen en voor verweerder college:
(…)
“ 2.5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van bovenstaande bevindingen (
van de sociale recherche) aannemelijk heeft gemaakt dat eiser gedurende de periodes in geding zijn inlichtingenplicht (veelvuldig) heeft geschonden. Eiser heeft de bevindingen van verweerder ook niet kunnen ontkrachten. Hij heeft alleen ontkend wat verweerder naar voren heeft gebracht, waarbij hij zijn standpunt niet met bewijsstukken heeft kunnen onderbouwen. Dit terwijl verweerder zijn standpunt met vele bewijsstukken heeft onderbouwd. In dit kader verwijst de rechtbank naar het zeer omvangrijke, ongeveer 450 pagina’s tellende rapport van de sociale recherche, waarvan de zorgvuldigheid door eiser nimmer is bestreden. De rechtbank acht daarnaast de verklaringen die eiser heeft gegeven ter ontkrachting van het standpunt van verweerder niet geloofwaardig. Daarbij spreekt eiser zich ook tegen, door eerst te verklaren dat hij niet heeft gehandeld en daarna dat hij met de handel niet meer heeft verdiend dan € 3.900,-.
Het enkele feit dat eiser (thans) niet strafrechtelijk is veroordeeld voor de handel in namaakparfums brengt de rechtbank bovendien niet tot een ander oordeel. Deze mogelijke strafrechtelijke vervolging en veroordeling zien allereerst uitsluitend op de handel in namaakparfums en niet op de andere omstandigheden waarop de schending van de inlichtingenplicht door verweerder (eveneens) is gebaseerd. Nu er bovendien nog niet in een strafrechtelijk geding is geoordeeld over deze feiten, dient de rechtbank slechts te beoordelen of verweerder aan de onder 2.2 weergegeven bewijslast heeft voldaan. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel op dit punt. Niet valt tot slot in te zien waarom eerst het strafrechtelijke traject moet worden afgewacht door de rechtbank, alvorens onderhavige zaak te beoordelen, zoals eiser heeft verzocht. Het aanhoudingsverzoek wordt daarom niet gehonoreerd.
2.6.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Eiser is daar niet in geslaagd. Eiser heeft verklaard dat hij geen sluitende administratie kan overleggen. Hij heeft niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens inzicht kunnen geven in de omvang van zijn bedrijfsmatige activiteiten en de eventuele inkomsten daaruit. Het enkele noemen en (min of meer) verklaren van een bedrag van € 3.900,- is onvoldoende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser daarmee het risico heeft genomen dat de omvang van de activiteiten en werkzaamheden achteraf niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld. Dit risico dient voor rekening van eiser te komen. Verweerder diende daarom over te gaan tot intrekking van de aan eiser verstrekte uitkeringen.”.
3.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel berust. Hij voegt daar nog het volgende aan toe.
3.1.1.
Het betoog van appellant dat niet hij maar zijn toenmalige partner heeft gehandeld op Marktplaats en dat appellant daarvan niets wist, slaagt namelijk niet. In geval van gezinsbijstand worden de beide in de gezinsbijstand begrepen partners als een eenheid gezien wat betreft hun aanspraken en verplichtingen op grond van de PW. Daarom kan geen van beide in de gezinsbijstand begrepen partners zich met vrucht beroepen op onbekendheid met de financiële activiteiten van de ander. Vergelijk de uitspraak van 9 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:953.
Anders dan appellant heeft aangevoerd kunnen de advertenties wel degelijk aan hem worden gerelateerd. Uit het rapport van de sociale recherche blijkt namelijk op welke manier deze advertenties aan het door appellant gebruikte e-mailadres kunnen worden gekoppeld. Het gebruikers-ID op Marktplaats is bij de plaatsing van advertenties gekoppeld aan het e-mailadres van appellant. Dit e-mailadres heeft appellant ook bij het college opgegeven. Daarnaast worden bij de advertenties telefoonnummers vermeld van appellant. Ter zitting heeft appellant ook erkend dat één van die telefoonnummers, te weten het nummer dat eindigt op [nummer] , inderdaad zijn telefoonnummer is. Het is vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3513) dat verkoopactiviteiten in beginsel worden toegerekend aan de persoon die het in de advertenties vermelde telefoonnummer gebruikt.
3.1.2.
De stelling van appellant dat hij het college wél op de hoogte heeft gesteld van de handel in quads, namelijk bij brief van 17 september 2017, slaagt niet. Uit het advertentieoverzicht van Marktplaats blijkt dat appellant al op 3, 7 en 8 november en op 5 december 2014 advertenties voor quads op Marktplaats heeft geplaatst. Appellant heeft dus niet tijdig en niet uit zichzelf bij het college melding gemaakt van de handel in quads, zodat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
3.1.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de Renault Captur niet door hem is gekocht maar door een vriend. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Uit de koopovereenkomst van 10 juli 2017 blijkt dat appellant de koopovereenkomst heeft ondertekend en ook de factuur staat op zijn naam, evenals de autoverzekering. Verder heeft de verkoper van de auto op 25 oktober 2017 verklaard dat hij de auto aan appellant heeft verkocht. Voorts blijkt uit het door appellant in hoger beroep overgelegde transactievoorstel van de officier van justitie van 6 oktober 2021 dat ook het Openbaar ministerie ervan uitgaat dat de Renault Captur tot het vermogen van appellant behoort, gelet op het feit dat in het transactievoorstel als voorwaarde is opgenomen dat appellant afstand doet van de opbrengst van de in beslag genomen Renault Captur.
3.1.4.
Anders dan appellant ten slotte stelt kan uit het transactievoorstel van de officier van justitie niet worden opgemaakt dat appellant niet schuldig is bevonden aan de handel in namaakparfums. Met het accepteren van de voorwaarden van een transactievoorstel wordt alleen een strafrechtelijke vervolging afgewend en vindt er geen vaststelling van schuld meer plaats door de strafrechter.
3.1.5.
Uit 3.1 tot en met 3.1.4 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke als voorzitter en M. ter Brugge en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van E.A.J. Westra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2023.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) E.A.J. Westra